Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

maf

betekenis & definitie

gek; slaap

In 1731 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, achter in het boek Cartouche, of de Gestrafte Booswicht. Het komt hierin voor in de combinatie: die ‘bol is maf’, voor die ‘kaerel is gek’. Vervolgens omstreeks 1840 in Zele in Oost-Vlaanderen gesignaleerd, en in 1893 te Sint-Truiden in Belgisch Limburg. Maf is in diverse samenstellingen, afleidingen en min of meer vaste verbindingen aangetroffen, waaronder maffiaan (1916, ‘zotte vent’), maffe knul (1916, ‘zonderling’), grandige maf (1922, ‘grote gek’), mafketel (1966) en mafkees (1968).

Maf werd in het Bargoens ook gebruikt voor ‘slaap’ (‘ik heb maf’, ‘nou, maf ze’). In de literatuur komen we het pas na de Tweede Wereldoorlog tegen in de betekenis ‘gek’. De herkomst is niet met zekerheid bekend. Wellicht is er een verband met muf.

• Doch de kaffer wilde er niet meer aan: ‘Denk jij, dat ik maf ben.’ ¶ H. van Aalst, Onder martieners en bietsers (1947), p. 40. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.
• ‘U had die twee moeten zien, oom’, riep Luuk door het gelach heen. ‘Het was zo'n maf gezicht.’ ‘Maf? Waarom?’, vroeg Annejet beledigd. ‘Jij bent natuurlijk jaloers op Onno, omdat hij zo'n knap gezicht heeft.’ ¶ Miep Diekman, Verliefd hoezo (1957), p. 16
• Een troep kunstluizen en muizen, junkies, mafketeltjes, bennie-slikkers, opiumschuivers, ethersnuivers, jonge vetharige dichters en aankomende kunstenaars op sandalen. ¶ Jan Cremer, Ik, Jan Cremer (Tweede Boek) (1966), p. 27