Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

kachel

betekenis & definitie

Dronken. In deze betekenis reeds bij Koster Henke, die een gelijkaardige Bargoense uitdrukking vermeldt: ‘de brand hebben’. Wellicht moet bij beide uitdrukkingen gedacht worden aan de verhitte toestand waarin een dronkaard verkeert. Bij kachel wordt de associatie gelegd van ‘heet, rood en de opvliegendheid van de dronkaard’. Stoett en Huizinga menen evenwel ook een verband te zien met de synonieme uitdrukking (eveneens uit het begin van deze eeuw) ‘gepoetst’ (glimmend, glad) en vandaar ook ‘in de olie’.

Men zegt ook wel: de kachel aanhebben. Vgl. ook: de brand* in hebben. Kachelen is dan weer een volkswoord voor zuipen.

De dokter heb gezegd: driemaal roggeboeljon... en nou heb-ie weer vijfmaal ingenomen ...ja Sien, je ben sikker, je ben sikker, je ben kachel.

H. Hartog: Sjofelen. 1904

Maar wat ben ik tekeer gegaan hè, maandag, helemaal kachel was ik.

Guus Vleugel: Een valse nicht. 1985

En hij was niet zomaar dronken, zoals wij allen weleens dronken zijn en dat dan zo goed of zo kwaad mogelijk trachten te verhullen, maar hij was ongegeneerd kachel.

Nieuwe Revu, 16-04-97