Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

gevoeg; zijn - doen

betekenis & definitie

Een van de vele verhullende benamingen voor het poepen. Dateert uit de achttiende eeuw, al was de uitdrukking vooral populair in de negentiende eeuw, die bekendstaat om haar preutsheid. Gezelle noteerde in zijn ‘Aantekeningen’ bij ‘poepen’ de omschrijving: ‘gevoeg doen (te Honsbeke). Men zegt het van kleine kinders.’ Vgl. zijn behoefte* doen.

De uitwerpselen zelf noemt men sedert de negentiende eeuw soms schertsend ‘visitekaartjes’. In de zeventiende eeuw sprak men over ‘ruyckende luweele’.

Een Jood... uit Portugal gekomen, alwaer hij met een bak of stilletje hadde gelopen, gelijk de Joden daer doen en roepen gestadig: ‘Che voi cacare, wie wil er sijn gevoeg doen?” wanneer sij voor geldt hun stilletje of pot lenen.

G.J. van Hardenbroek: Gedenkschriften (17471787). Uitg. i90i-i9i8,geciteerdinwNT

Een paar duivelse geesten kregen echter het idee om, wandelende vuilklompen als ze waren, een van die chique cafés binnen te gaan en daar hun gevoeg doen.

De Krant, het lijfblad van de vub-student, Jaargang 4 (1996-1997): nummer 3, webpagina

Als we op de bitter kleine pleetjes ons gevoeg hadden gedaan, gingen we allemaal met de kontjes omhoog, naast elkaar staan, als voor de wereldkampioenschappen bokkiespringen.

SCS, Kronkel in het Parool, 13-07-96, webpagina