Verouderde rechtstaal (zeventiende eeuw?) voor verdachten die tijdens een foltering werden verhoord. Zij moesten ‘biechten’ (iets bekennen).
Want behalve hondenslager, jachtopziener, enzovoort was hij ook nog beulsknecht, die met de scherprechter in de pijnkamer of in de kelders onder de stadspoorten afdaalde teneinde ‘sijn biechtkinderen de waerheit af te vragen’.
A.C. Baantjer: De magische zeven. 1986
De beruchte duimschroeven en de pijnbank zijn tegelijk met de biechtkinderen verhuisd naar de rariteitenzolder van ons strafrechtelijk verleden.
A.C. Baantjer: De Cock en een dodelijke dreiging. 1988