Ensie 1947

Redactie H.A. Enno van Gelder, Jakob Pieter Kruijt, Jan van den Brink, Johan Valkhoff (1947)

Gepubliceerd op 03-06-2019

Gevolgen contact

betekenis & definitie

DE GEVOLGEN VAN HET CONTACT TUSSEN NATUURVOLKEN EN BLANKEN Op de vraag, welke waarde de volkenkunde als wetenschap toekomt, geven, naar wij hopen, de voorafgaande hoofdstukken een ondubbelzinnig, zij het ook niet meer dan inleidend antwoord. Reeds de overweging dat een moderne cultuur, wil zij enigermate op volledigheid bogen, dient kennis te nemen en begrip te hebben van de mens in zijn samenleving en van de menselijke beschaving, moet leiden tot de erkenning van het bestaansrecht, met alleen van de wetenschappen welke rechtstreeks de eigen maatschappij betreffen, maar ook van de volkenkunde.

Onmisbaar is de volkenkunde daarenboven in zoverre, dat tal van verschijnselen, die in de gecompliceerde, betrekkelijk snel ontwikkelde en sterk gedifferentieerde samenleving der cultuurvolken onduidelijk geworden zijn en waarvan oorsprong en verklaring verborgen blijven, door de studie der natuurvolken de nodige belichting krijgen.Daarnaast bezit de volkenkunde echter ook meer rechtstreeks een practische zijde. Haar resultaten kunnen in belangrijke mate bijdragen tot de oplossing van de problemen welke de omgang met volken van lager beschaving, voornamelijk in de koloniën, stelt, tot de vermijding derhalve van de talloze en telkens weer herhaalde fouten, die het optreden van westerlingen tegenover natuurvolken, in vroeger tijd bijna zonder uitzondering en ook thans nog ten dele, kenmerken. Veel is hierin sinds enkele tientallen jaren verbeterd. Toch wordt ook nu nog herhaaldelijk in dit opzicht gezondigd, hetzij bewust en opzettelijk uit winstbejag, rastrots of domheid, hetzij onbewust en onwetend. Soms geschiedt dit zelfs met de beste bedoelingen, door gebrek aan kennis en begrip van het ware belang van volken, wier zeden nu eenmaal andere eisen stellen en wie het levensgeluk benomen wordt, wanneer hun cultuur als minderwaardig en barbaars wijken moet voor opgedrongen gebruiken.

Gelukkig houdt de koloniale politiek der meeste westerse volken meer en meer hiermee rekening, met het gevolg, dat rechterlijke en bestuursambtenaren niet meer zonder enige volkenkundige scholing hun taak behoeven te beginnen, terwijl de koloniale wetgeving en bestuursinrichting de behoeften en belangen van de inheemse culturen binnen zekere grenzen ontzien. Daarnaast doet de zending nuttig werk, mits harerzijds begrepen wordt, dat een hogere godsdienst slechts geleidelijk en na allerlei culturele voorbereiding ingang kan vinden in een primitieve gemeenschap.

Waar zij het zwaartepunt verlegden naar het algemene beschavingswerk, vooral door het brengen van medische hulp en hygiënische voorlichting, bereikten protestantse en katholieke zendelingen veelal de beste resultaten. Geheel in strijd hiermee drongen zij, gedachteloos en goed bedoelend, eertijds maar al te vaak de natuurvolken Europese gewoonten op, die niet meer dan een schijneffect teweegbrachten en soms zelfs in hun gevolgen schadelijk werkten. Vrij algemeen was b.v. de op de inheemse volken van tropische landen uitgeoefende dwang, het lichaam te bekleden, een nog niet geheel overwonnen neiging, waarvan men intussen meer en meer teruggekomen is. De dwang typeert zowel het, aan hun eigen moraal ontsproten, gekwetste fatsoensbegrip der zendelingen, als hun gebrek aan begrip voor de moraal der inboorlingen, wier naaktheid slechts volgens eenzijdig westerse maatstaf immoreel te noemen was. Met de pogingen om door de nieuw bijgebrachte gewoonte kunstmatig een schaamtegevoel aan te kweken, dat in geen enkel opzicht met de inheemse moraal overeenstemde, werd dan ook in genen dele het beoogde doel, een verhoogde moraliteit, bereikt. De maatregel was bovendien allerminst onschuldig, omdat zij het weerstandsvermogen der bevolking tegen klimaatsinvloeden verminderde en, daar de kleren meestal gedragen werden tot ze versleten waren, vervuiling en ziekte veroorzaakte. Niet zelden werd het aangerichte kwaad door de inboorlingen zelf bevorderd, die meenden zich met het overnemen der kledij, of wat er voor doorging, tot het peil der westerlingen te verheffen en boven dat der minder verlichte stamgenoten uit te komen.

Vestiging van de heerschappij der blanken brengt steeds gevaren voor de inheemse bevolking mee. Ook wanneer roekeloos ingrijpen in de inheemse samenleving weet te vermijden, ziet het nieuwe bestuur genoodzaakt, aan tal van verschijnselen en instellingen, die niet met zijn wensen stroken en niet verenigbaar zijn met geordende toestanden volgens westerse begrippen, paal en perk te stellen. Zelfs objectief als verbeteringen te beschouwen veranderingen stichten niet zelden onheil. Zo schrijven W. H. R.

Rivers
en de met hem medewerkende ethnografen aan zijn in 1922 uitgegeven ‘Essays on the depopulation of Melanesia’ de achteruitgang van het bevolkingsgetal toe aan de invloed der Europese beschaving, die de Melanesiër zijn belangstelling in het leven deed verliezen, niet het minst omdat het tegen het koppensnellen uitgevaardigde verbod hem alle gelegenheid benam, zijn moed en bekwaamheid als krijgsman te tonen en op deze wijze een vrouw te winnen. Dit en zoveel meer, dat hem van zijn minderwaardigheid moest overtuigen en de overbodigheid deed gevoelen van al wat eertijds zijn leven vulde en kleur gaf en als begerenswaard gold, veroorzaakte morele depressie en levensmoeheid.

Het Melanesische geval staat geenszins alleen. Eerder is het als symptoom te beschouwen en voor ieder koloniserend land houdt het een ernstige waarschuwing in tegen overijld ingrijpen. Steeds dreigt een cultureel luchtledig te ontstaan, wanneer de westerse cultuur de inheemse verdringt of waardeloos doet worden in de ogen der bevolking, en deze niet in de gelegenheid gesteld en geholpen wordt om zich met de nieuwe toestand vertrouwd te maken. Daarenboven blijft haar, na het verlies van alles wat zij aan culturele waarden bezat, althans waar zij onder de heerschappij der Noordwesteuropese volken gekomen is, steeds de opname in de westerse samenleving ontzegd. Het laatste legt de blanke heersers op zijn minst de morele plicht op, het inheemse stamverband zoveel mogelijk intact te laten en het culturele en sociale leven der inboorlingen naar vermogen tegen vreemde en onverteerbare invloeden te vrijwaren. Zelfs wanneer het bestuur zich van zijn verantwoordelijkheid bewust is, zijn hieraan grote moeilijkheden verbonden: het belang van het in plantages en fabrieken belegde westerse kapitaal doet vraag ontstaan naar inheemse arbeidskracht en tevens oefent de hogere cultuur op allerlei andere wijze aantrekkingskracht uit op de inheemse bevolking, wier eigen handwerk ook bijna altijd te gronde gaat tengevolge van invoer van goedkope westerse fabrikaten.

De hier gestelde problemen betreffen hoofdzakelijk tropische landen die niet voor massale kolonisatie van Europeanen in aanmerking komen. Hier noodzaakte het binnendringen van de blanken de bevolking niet, weg te trekken of ten onder te gaan. Tenminste meestal niet. De koloniale geschiedenis van de Europese volken kent echter, vooral met betrekking tot hun optreden in vorige eeuwen, een niet gering aantal uitzonderingen op deze regel. Tot de bekendste behoren de gevolgen van de verovering van Zuid- en MiddenAmerika door de Spanjaarden en Portugezen sedert het eind van de 15de eeuw. In de eerste periode van de Spaanse conquista waren na korte tijd de Indianen van de Grote Antillen en de Bahama-eilanden uitgeroeid en liep ook het bevolkingsgetal op het vasteland sterk terug.

Tegen de onderdrukking, vrijheidsberoving en arbeidsdwang bleken de meeste Indiaanse volken vooral psychisch niet bestand. De eigenlijke conquista, door de ergste gruwelen gekenmerkt, duurde ongeveer tot het eind van de 16de eeuw, daarop volgde, met nu en dan een terugkeer tot de oude methoden, een periode van vreedzamer optreden, meestal ingeleid door de katholieke missie en gevolgd door kolonisatie. In de nieuw gevormde samenlevingen der Spaanse en Portugese koloniën heeft sterke menging plaats gehad tussen blanken en Indianen. Daar, en dus ook in de tegenwoordige Lat.-Am.staten, hebben naast de creolen en mestiezen ook de Indianen in groten getale een, zij het in de regel weinig waardige plaats gekregen.

Men ziet, dat hier naar een oplossing van de vraagstukken zelfs niet gestreefd is. Behalve het in de loop der eeuwen aan de onderworpen Indianen berokkende leed, komt ten laste der Spanjaarden bovendien de vernietiging van de in veler-lei opzicht hoog ontwikkelde culturen van het Inca-rijk, van de noordelijk daarvan gelegen delen van het Andesgebied, van een groot gedeelte van het vasteland van Midden-Amerika en van Z. Mexico. Hebzucht, heers-zucht en godsdienstijver leidden tot de grondige en snelle afbraak van een beschaving, die, in geval zij gespaard was gebleven, wellicht tot nog grotere hoogte zou zijn gestegen (zie afb.). Werkelijk bevruchtend op een inheemse cultuur heeft de Europese invloed eigenlijk nergens en nooit gewerkt. Zij stootte betrekkelijk hoog beschaafde volken terug tot het niveau van natuurvolken, of wel blijvend contact had de vorming van een vrijwel steriele bastaardcultuur tot gevolg.

Opnieuw kwamen verscheidene zelfstandig gebleven stammen in Z. Amerika in ongunstige omstandigheden, toen de opkomst van de landbouw in een aantal staten en meer nog de vraag naar rubber, omstreeks het begin van deze eeuw, tot een groot tekort aan arbeidskrachten leidde. Vooral voor de winning van bosrubber werden door de blanke ondernemers Indianen uit hun woonplaatsen gelokt of zelfs met geweld weggevoerd, hetgeen meestal meebracht, dat zij voor hun leven tot dienstbaarheid vervielen. Het bijna nooit falende middel hiertoe vonden de ondernemers in de verstrekking van voorschotten in de vorm van sterke drank en andere waren, die door arbeid afbetaald moesten worden, wat echter bijna nooit geschiedde, omdat de blanken gemakkelijk spel hadden met de onwetende en zorgeloze Indianen en vóór de aflossing de schuld geregeld wisten te doen aangroeien. Maatregelen tegen deze schuldslavernij zijn tenslotte door de Braziliaanse, Boliviaanse en Peruaanse regeringen getroffen, echter veel te laat! Schuldslavemij heeft ook in andere landen haar ongunstige werking op natuurvolken uitgeoefend. In sommige streken van Siberië pasten Russen dezelfde methode toe, o.a. bij de JenisseiOstjaken, die de wodka en andere Europese artikelen hadden leren kennen en duur hebben betaald.

Een niet minder belangrijke nasleep hadden de Spaanse veroveringen in Amerika in de tewerkstelling van negerslaven ter vervanging van de ongeschikte en onwillige Indianen. Het hierdoor over verschillende delen van Afrika uitgestorte ongeluk is onmetelijk, ofschoon de slavenhandel er reeds eeuwen bloeide voordat de Europeanen er deel aan kregen. Nooit tevoren echter had de vraag naar negerslaven zo’n hoogte bereikt. Slavenroof, slavenhandel en slavenarbeid vormden de elkaar opvolgende stadiën van het lijden van de naar Amerika gevoerde negers. De problemen, verbonden aan het verblijf van een Amerika oorspronkelijk volkomen vreemd bevolkingselement, deden zich eerst ernstig gevoelen na de vrijwording der slaven, kort na het midden der vorige eeuw. In de Latijns-Amerikaanse landen nam de bevolking de negers betrekkelijk gemakkelijk en volledig in haar samenleving op.

Spanjaarden en Portugezen hebben zich altijd minder afwerend gedragen tegenover andere rassen dan de Noordwesteuropese volken. Op grote schaal had hier menging plaats, zodat in tropische en halftropische landen van Amerika naast de andere bevolkingselementen ook een aanzienlijk aantal nakomelingen van blanken en negers, meest aangeduid met de benaming mulatten, aangetroffen wordt.

In Suriname bood het negervraagstuk al vóór de bevrijding der slaven moeilijkheden. Vele der vrij talrijke slaven hadden zich door de vlucht aan hun hier zeer harde lot onttrokken. Nog steeds vormen de merendeels van hen afstammende Bosnegers een afzonderlijk bevolkingsdeel, dat zijn zelfstandigheid heeft weten te bewaren, doch tevens tot het bestuur der kolonie in een tamelijk vast omlijnde verhouding staat. Van veel groter formaat en veel ernstiger zijn de met de negers samenhangende moeilijkheden in de Ver. St. (zie het artikel Rasconflicten).

Minder ingrijpend, maar enkel omdat het een veel kleiner getal betreft, is het Indianenvraagstuk in de Ver. St. Lange tijd scheen het, alsof het zijn oplossing vinden zou in hun uitroeiing, tenslotte is echter de achteruitgang gestuit, evenwel zonder dat de overgebleven Indianen een enigszins bevredigende positie hebben verkregen. Sedert de vestiging der blanken in het land viel hun in beginsel hetzelfde lot ten deel als de Australische inboorlingen. Zij bewoonden gebieden die, wat klimaat en verdere omstandigheden betreft, geen enkel bezwaar opleverden tegen de vestiging in massa van kolonisten van de meest progressieve Europese volken. En dit bezegelde de ondergang van alle stammen, die in het bezit waren van door de kolonisten begeerd land.

De wijze, waarop zij de Indianen land en bestaansmogelijkheden ontnamen, is voor de blanken niet anders dan beschamend te noemen. Als eindresultaat heeft deze gang van zaken de nog overgebleven Indianen voor het grootste deel in reservaten doen terecht komen, waar zij de beschikking hebben over te weinig land van te slechte kwaliteit om zelfstandig in hun onderhoud te voorzien. Stamverband zowel als stamzeden zijn bijna overal verloren gegaan; slechts in het Zuidwesten leven ruim 40.000 Indianen, merendeels behorende tot de Navajos, nog in hoofdzaak op de oude wijze.

Met de Australiërs is het uit gelijke oorzaken ongeveer dezelfde weg gegaan. Wel is hun veel meer grond overgelaten, maar uitsluitend in de droogste delen, zodat de toestand der zelfstandig ge- bleven stammen allesbehalve gunstige perspectieven biedt.

Zeer weinig natuurvolken zijn geheel ongerept gebleven; de enige voor wie dit althans in hoofdzaak nog geldt, danken het vrijwel uitsluitend aan de onbewoonbaarheid of onbruikbaarheid van hun woonstreek voor de blanken, ofwel aan hun uitwijking naar dergelijke oorden, die dan aan de betrokken natuurvolken zelf ook slechts een moeitevol bestaan bieden.

J. WISSE
H. Th. Fischer, V. van Bulck, J. J. Fahrenfort en J. Wisse, Van Verre Volken, 3de dr. 1946.

Kaj Birket Smith, Kulturens veje, 1941 (Duitse vertaling: Geschichte der Kultur, 1946).

Buschan e.a., Illustrierte Völkerkunde, 3 dln, 19221926.

F. Olbrechts, Ethnologie, 1936.

F. Boas, General Anthropology, 1938. S. R. Steinmetz, Ethnologische Studiën zur ersten Entwicklung der Strafe, 2de dr. 1928. R. Allier, Le non-civilisé et nous, 1927. J.J. Fahrenfort, Dynamisme en logies denken bij natuurvolken, 1933.

R. H. Lowie, Primitive Society, 1920.

K.Beth, Religion und Magie bei den Naturvölkern, 2de dr. 1917. J. C. van Eerde e.a., De Volken van Nederlandsch-Indië,2 dln, 1921-1922.

Th. Fischer, Inleiding tot de Volkenkunde van Nederlands-Indië, 1940. J. Ph. Duyvendak, Inleiding tot de ethnologie van de Indische Archipel, 2de dr. 1940.