Ensie 1947

Redactie H.A. Enno van Gelder, Jakob Pieter Kruijt, Jan van den Brink, Johan Valkhoff (1947)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Rasconflicten

betekenis & definitie

HET NEGERVRAAGSTUK IN DE VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA De negers die thans in de Ver. St. wonen zijn de nakomelingen der slaven, die in de 17de en 18de eeuw uit Afrika werden ingevoerd om te voorzien in de behoefte aan arbeidskrachten der plantages en boerderijen in de zuidelijke staten.

Door de Burgeroorlog (1861-1865) werden de slaven bevrijd, maar het N. kon de blanken van het Z. niet dwingen hun houding t.a.v. de neger te veranderen. Zij minachten hem, wensen hem niet als gelijke te erkennen, zij willen hem ‘op zijn plaats houden’ en deze ‘plaats’ betekent volkomen en alzijdige ondergeschiktheid.

Maar de twee rassen leven door elkaar heen, komen dagelijks met elkaar in aanraking en het ingewikkelde leven van de moderne tijd maakt dat zij elkaar voortdurend nodig hebben. De vele moeilijkheden die daarbij ontstaan door het meerwaardigheidsgevoel der blanken enerzijds, het minderwaardigheidsbesef der negers anderzijds, vormen sinds de bevrijding der slaven het rasprobleem van het Z. en sedert de verbreiding der negers naar het N. is deze kloof tussen de democratische beginselen, waarin de blanke Amerikanen zo algemeen zeggen te geloven, en hun gedrag jegens de neger een algemeen Amerikaans vraagstuk van de grootste betekenis geworden.De houding jegens de neger, teruggaand op de vroegere betrekking tussen meester en slaaf, die de stelling deed ontstaan van de maatschappelijke minderwaardigheid, uit zich bij de zuidelijke blanken van sociaal aanzien in een hooghartig en neerbuigend paternalisme, bij de arme blanken in dit landsdeel veelal in een felle negerhaat, bij de filantropen in het N. in een typische zendingsgeest, maar beïnvloedt steeds, in het N. zowel als in het Z., de verhouding tussen blank en zwart.

In het Z. is de houding jegens de zwarte halfburger het scherpst afwijzend. De emancipatie der slaven was hier drastisch, gedwongen, vond plaats na een slank en bittere oorlog, en werd gevolgd door een periode van dwang, de z.g. Reconstructie, waarin het N. door militair geweld probeerde, het Z. te dwingen de bevrijden dezelfde, zelfs méér burgerlijke rechten toe te kennen dan de meeste blanken daar toen bezaten. De herinnering aan zwart stemvee, wangedrag van vele negers en noordelijke corruptie leeft nog zeer in het Z. en men grijpt er vaak op terug om de maatregelen te rechtvaardigen die men later trof, na het ophouden der noordelijke bemoeiing, om de verhouding naar eigen wens te regelen. Na 1883 vaardigden alle zuidelijke staten z.g. Jim Crow wetten uit, die de sociale scheiding tussen blanken en negers tot stand brachten. Géén maatschappelijke aanraking op voet van gelijkheid tussen leden der beide rassen is toegestaan. Huwelijken tussen blanken en negers zijn bij de wet verboden, men kan niet tezamen met negers eten, hen niet thuis ontvangen.

De negers wonen in aparte wijken, moeten gescheiden van de blanken zitten in openbare vervoermiddelen en inrichtingen van vermaak, hebben geen toegang tot openbare instellingen, kunnen geen lid zijn van een jury, ontvangen per hoofd een véél geringer bedrag voor opvoeding, kunnen niet op grote schaal stemmen, want al kende het 15de amendement der Grondwet hun dit laatste recht uitdrukkelijk toe, door allerlei afzonderlijke wetten en manoeuvres hebben de zuidelijke staten dit tot een dode letter weten te maken. Het is de neger in het Z. dus onmogelijk voor de eigen belangen op te komen door politiek optreden, hij moet maar afwachten hoe over hem beschikt zal worden. De democratie houdt hier op bij de colour-line, de kleurgrens: het totaal der conventies die de sociale scheiding tussen blank en zwart bepalen. Inachtneming van deze ‘kleurgrens’ is de hoogste — zij het ongeschreven — wet in het N. Amerikaanse Zuiden.

Door de vaste wens der blanken, de neger neer te houden, behoren de blanken hier over het geheel tot één politieke partij, de Democratische. Elke beweging van een deel der blanken om, als klasse of hoe dan ook, door politieke oppositie meer te krijgen dan zij hebben, wordt onmiddellijk door de heersende groepen gebrandmerkt als een verbreking van het gesloten blanke front, verraad aan de hoogste zaak, en zo bleef een gezond politiek leven in het Z. achterwege, ging de politieke strijd er nooit om waarlijk belangrijke economische of sociale beginselpunten, maar om personen. Hieruit blijkt weer, dat rasconflicten niet uitsluitend uit economische motieven te verklaren zijn. Deze doen vaak mee, maar sterker is steeds het irrationele element, het onberedeneerde geloof in de meerwaardigheid van het uitverkoren ras. Rasvooroordeel en rasgevoel leiden vaak tot een gedrag, vooral bij de economisch zwakkeren van het ‘hogere ras’, dat lijnrecht tegen de eigen belangen als klasse ingaat. De grondslag van het rasvooroordeel is emotioneel, berust op driften en gevoelens, niet op verstand en berekening.

Men dient steeds te onderscheiden: het instinctieve gedrag, emotioneel bepaald, gesteund door tradities, geschraagd door sociale taboes, en de rationalisering daarvan. Ten aanzien van een massawaan moet men zich niet om de tuin laten leiden door de talrijke ‘verklaringen’ en ‘rechtvaardigingen’ die men, vooral als vreemdeling, te horen krijgt in een gebied waar deze conflicten hevig zijn, zoals ‘gevaar voor bloedbederf’, ‘economische veiligheid’ en andere ‘argumenten’, die evenzovele cliché-redeneringen zijn.

De negers hebben in het Z. géén gelijke kansen voor de rechter als een blanke hun tegenpartij is, bezitten in beginsel geen enkel recht dat de blanke in ieder geval moet eerbiedigen. De vrees voor de neger wortelt diep in het gemoed van de zuidelijke blanke, de neger als gevaar voor de blanke vrouw is een obsessie waaronder dit landsdeel lijdt en die zich soms bij lynchings in wilde wreedheid uit.

Het geldt in het Z. als goede toon voor de beschaafde blanke, de individuele neger welwillend-vriendelijk te behandelen, en jegens negers die de zuidelijke blanke goed kent is deze doorgaans hulpvaardig, toegeeflijk, minzaam beschermend. Van de zijde der negers bestaat dikwijls grote aanhankelijkheid t.a.v. blanke families waar men van de ene generatie op de andere mee te maken had. Overal waar rasconflicten zich voordoen, valt het op dat hierbij het individu geen rol speelt. Waar zij het hevigst zijn, zal men toch altijd de meest vriendschappelijke verhoudingen aantreffen tussen individuen uit beide rasgroepen. Het vooroordeel hecht zich aan de groep.

De uitingen van heftige negerhaat in het Z. komen van de zijde der arme blanken, die reeds in de slaventijd de meerderheid der zuidelijke blanke bevolking uitmaakten, de neger als concurrent vrezen en aan het verheffend gevoel der onderstelde sociale meerwaardigheid psychisch het meest behoefte hebben, dus dit het nadrukkelijkst onderstrepen.

De bedoeling van alle zuidelijke blanken is dat de neger op de onderste sport van de maatschappelijke ladder blijft staan. Hij kan slechts weinig klimmen en nooit de top bereiken, hoe bekwaam en ambitieus hij mag zijn. Geen enkele wet regelt dit, maar het sociale milieu, de houding der blanken maken het tegendeel bijna onmogelijk. Onderscheid tussen zuivere negers en mulatten maakt men niet. De meeste Amerikaanse ‘negers’ hebben meer of minder blank bloed, maar allen zijn zij ‘coloured’, gekleurd, en zij worden op dezelfde wijze behandeld.

In het Z. zijn de negers nog zeer overwegend werkzaam in de beroepen, door hen van oudsher uitgeoefend: in de landbouw (bijna uitsluitend de katoen) als arme pachters en dagloners, in persoonlijke en huiselijke diensten en in het laagste ongeschoolde werk. Zij vormen in grote meerderheid een onontwikkeld, niet welvarend, niet gezond proletariaat, met weinig kansen op verheffing. Uit het geoefende handwerk verdwenen zij na 1865 snel, al regelde geen enkele wet dit. Toen het Z. ten dele geïndustrialiseerd werd, speelde de neger daarbij als arbeider slechts een bescheiden rol, in de houtbewerking, het ijzeren staalbedrijf en de mijnbouw. Andere bedrijven zijn er traditioneel voor de neger gesloten. Lang was dit b.v. met de textielindustrie het geval, omdat hierin blanke vrouwen werkzaam zijn.

Hoewel deze nijverheid de laatste tijd in het Z. kolossaal gegroeid is, waren toch in 1940 slechts 26.000 van de 635.000 arbeiders in dit landsdeel negers. In het N. werden negers eerst hoofdzakelijk aangevoerd om stakingen van blanke arbeiders te helpen breken. Een ruimere plaats in de noordelijke nijverheid verwierven zij eerst gedurende en na de eerste wereldoorlog, toen een massale trek der negers uit het Z. naar de grote steden in het N. plaats vond, waar toen een grote vraag naar goedkope, dociele, ongeschoolde arbeid heerste, door het ophouden der immigratie uit Europa. Ontevredenheid onder de negers met de toestanden in het Z. heeft hierbij stellig een rol gespeeld. In 1870 woonden ca 4,4 millioen negers in het Z., ca 450.000 in het N., in 1930: ca 9,3 millioen in het Z., ca 2,4 millioen in het N. In totaal bedroeg de negerbevolking van de Ver.

St. toen 11,9 millioen. New York telde in 1930 ca 328.000 negers, Chicago ca 234.000, Piiiladelphia ca 220.000, Detroit ca 120.000. Ook in het Z. vond overigens een voortdurend verder gaande urbanisatie (samentrekken in steden) plaats, met als gevolg dat, in de gehele Unie, de negers in 1890 nog voor 80,2% tot de landelijke bevolking behoorden (de blanken toen voor 61,6%), in 1930 nog maar voor 56,4% (de blanken toen voor 42,3 %). In de decade 1930-1940 nam de negerbevolking van het N. en W. ook nog veel sneller toe dan die in het Z.; gedurende de tweede wereldoorlog werd dit verschil nog groter.

In het N. vonden de negers een plaats als arbeider, veelal in het zware en onaangename werk, dat de blanken niet wensten: bij de hoogovens, gieterijen, autofabrieken, abattoirs, bouw- en constructiebedrijven, houtzaagmolens, terwijl hier, als in het Z., de negervrouwen in allerlei betrekkingen gewoonlijk een belangrijk deel van het gezinsinkomen verdienen. In het N. was de neger min of meer een nieuweling, de houding der blanken was en is er toleranter dan in het Z. Van een scherpe scheiding in openbare vervoermiddelen en dergelijke zichtbare uitingen van een scherp rasvooroordeel is geen sprake, maar de snelle toeneming van het aantal negers leidde toch ook hier spoedig tot hevige reacties der blanken, zich uitend in heftige rassenoproeren in East St Louis, Washington, Chicago en Detroit.

De negers bleken toen bereid, zich gewapend te verzetten, voor hun belangen te vechten, en de ook in het N. spoedig overal tot uiting komende afwijzende houding der blanken, vooral der arbeiders (die b.v. ook hier de negers niet in hun vakverenigingen toelieten), wekte veel verbittering bij de negers, bij wie de trek naar het N. het rasbewustzijn zeer had doen toenemen. Eenzelfde invloed had de eerste wereldoorlog, die een beroep op hen deed, maar geen vervulling bracht der beloften, door de regering gedaan. Deze nieuwe, militante geest in het betrekkelijk tolerante N. vond uiting bij negerdichters en -schrijvers als Claude Mc Kay, Langston Hughes, Countee Cullen, James Weldon Johnson, Richard Wright. De grote belangstelling, onder de blanken ontstaan, voor negerrevues en spirituals, negermuziek, de prestaties van zwarte athleten, o.a. op de Olympische spelen, verhoogden eveneens het zelfgevoel der Amerikaanse negers, evenals de politieke successen in het N., waar de negers door hun stemrecht wisten te bereiken dat zwarte afgevaardigden zitting kregen in volksvertegenwoordigingen van verschillende staten, gemeenteraden en gerechtshoven, zelfs in het Congres.

Een bescheiden, niet talrijke en economisch niet krachtige middenstand is onder de Amerikaanse negers ontBLANKEN NEGERS

11.3 PER 1000 33.0 PER 100(3

DE KRAAMVROUWENSTERFTE DER NEGERINNEN IS DRIE MAAL DIE DER BLANKE VROUWEN BLANKEN

10

NEGERS 20 30 40 50 ri 60.6 64.6

• 1 ro 1
20 r
30 1
40 50 52

staan, voor een deel ten gevolge van de houding der blanken zelf, die negers niet persoonlijk willen dienen. Zo ontstond van de zijde der negerzaken (restaurants, schoonheidssalons, barbierswinkels, begrafenisondernemingen, enkele banken en verzekeringsbedrijven, drukkerijtjes) vraag naar kantoor- en winkelpersoneel, dat in 1930 tezamen 59.000 personen omvatte. Voorts zijn er negeronderwijzers, -leraren, -tandartsen, -predikanten, -advocaten, -verpleegsters, tezamen in 1930 ruim 95.000. In 1940 waren er in de gehele Ver. St. 4000 negerartsen. Ook op het platteland had enige verheffing plaats: het aantal negers dat grond in eigendom verwierf steeg na 1865 gestadig, tot het oppervlak in 1920 ruim 16,5 millioen ha besloeg.

Daarna nam het af. Het analfabetisme der negers daalde, ondanks het slechte onderwijs voor hen, in de Z. staten vooral, van 97% in 1860 tot 16,3% in 1930. De veel genoemde ‘raciale zwakte’ en ‘geringe vitaliteit’ van de Amerikaanse neger zijn een fabel gebleken, al is zijn sterfte nog aanzienlijk hoger dan die van de blanken (resp. 15,6%oen 10,8°/oo in 1930) en zijn geboortecijfer slechts weinig hoger. Het sterftezowel als het geboortecijfer van de negers loopt terug, maar het laatste sneller dan het eerste. Hun volksgezondheid laat nog steeds zéér veel te wensen over. Van een ‘verzwarting’ van het Z., waar overal de immigratie van blanken minimaal is, kan in ieder geval geen sprake zijn, de blanken nemen er sneller toe dan de negers.

Slechts in één staat (Mississippi) vormden de negers nog lang de meerderheid, in 1940 ook hier niet meer. Door de immigratie van blanken in de N. staten als geheel, verminderde het negerpercentage in het totale staatsgebied van 14,1 % in 1860 tot 9,7% in 1930.

De mogelijkheid behoorlijk middelbaar en hoger onderwijs te ontvangen is voor de negers nog zeer gering.

De wrok, bij de nadenkende, meer ontwikkelde negers ontstaan, zoekt een uitweg, maar tot een bepaald program, door allen onderschreven, heeft dit nog niet geleid. Het communisme heeft weinig vat op hen, hoewel dit in de Ver. St. de enige politieke beweging is die de gelijkstelling van de neger tot een hoofdprogrampunt heeft gemaakt. De negers zijn hiervoor te Amerikaans, ook al doordat zij van oudsher meer aanraking hadden met de blanke bourgeoisie dan met het blanke proletariaat. Zij hebben kleinburgerlijke verlangens. Een revolutie wensen zij niet.

Afrika zegt hun niets. Een zwart Zionisme bestaat niet meer sinds het échec van Marcus Garvey in 1927, met zijn ‘terug naar Afrika’-beweging.

De grote filantropische stichtingen in het N. (Peabody, Slater, Rosenwald, Rockefeller), die systematisch trachtten de neger te verheffen, werkten in de geest der ‘zuidelijke’ opvattingen en dragen er eer toe bij, hem ‘op zijn plaats’ te houden. Booker T. Washington (1858-1915), de grote negeropvoeder, wilde door zijn instituten Tuskegee en Hampton de neger tot een bruikbaar werkman maken, om zo op den duur erkenning en waardering van de zijde der blanken voor de negers te verwerven. Hij drong bij zijn rasgenoten aan op aanvaarding en berusting. De invloed van deze opvatting neemt snel af, die van de andere negerleider, Dr Burghardt Dubois, neemt toe. Hij eist onmiddellijke, volledige gelijkheid voor de neger, heeft een militant program. In 1909 kwam met zijn medewerking tot stand de ‘National Association for the Advancement of Coloured People’, die wel nog slechts op een kleine minderheid der Amerikaanse negers een grote invloed heeft, maar vaak door zijn protesten en propaganda blank Amerika de ogen wist te openen voor het grote onrecht dat in dit land der democratie dagelijks geschiedt.

Vermelding verdienen ook de ‘Urban League’, gesticht in 1911, en de ‘Southern Regional Council’. In de kringen der blanken, ook in het Z., ging men in de jaren twintig wel reeds wat meer liberaal denken; er zijn b.v. in het Z. toen interraciale commissies gevormd, die redelijk overleg en samenwerking beogen.

De tweede wereldoorlog heeft het negervraagstuk in de Ver. St. klemmender gemaakt dan het ooit tevoren was, voor het land als geheel. De ook in Amerika scherpe veroordeling van de rastheorieën der Asmogendheden en hun wrede vervolging van door hen ‘minderwaardig’ geachte volken en volksgroepen dreven de theoretici der ‘negerminderwaardigheid’ in de Ver. St. in het defensief. Men had de neger dringend nodig in de industrie en de krijgsmacht. Roosevelt nam maatregelen die rasdiscri-minatie in de oorlogsindustrie en bij regeringsinstanties verboden.

De neger verwierf, zij het niet zonder tegenstand, toegang tot vele beroepen, voorheen voor hem gesloten. Er vond weer een trek naar de N. steden plaats, al was deze minder omvangrijk dan gedurende de eerste wereldoorlog. De scheiding tussen blank en zwart bleef in het leger en op de vloot gehandhaafd; dit verwekte, evenals de vele economische en sociale belemmeringen die de negers in de Ver. St., het arbeiderstekort ten spijt, bleven ondervinden, veel bitterheid onder de negers, die met grote loyaliteit voor hun land streden. Zij zijn nimmer zo krachtig voor hun rechten opgekomen als gedurende en na deze oorlog. In het N. veranderde de houding der blanken in zoverre dat bij hen de neiging groeide, de neger een eerlijke kans te geven. Het Z. is ongerust geworden over de toenemende critiek van het N. op wat ‘Dixie’ tot dusver als een ‘eigen’ probleem beschouwde en over de mogelijkheid van federale wetgeving en andere bemoeiing, die men ernstig ging overwegen.

Men moet de betekenis en de kracht van deze liberale tendenties niet overschatten. De negers in het N. hechten er weinig waarde aan en zijn er, terecht, van overtuigd dat een economische depressie hén economisch het zwaarst zal treffen en ook anderszins weer een stuk zal terug zetten. Zeker moet men niet gering achten de kracht der bestaande vooroordelen, de beslistheid waarmee de grote meerderheid der blanken, vooral in het Z., een toe-stand wenst te handhaven welke zij voor haar zelfbehoud noodzakelijk acht. Het tijdstip waarop de Amerikaanse neger in de eerste plaats als individu en niet vóór alles als lid van een geminachte groep zal worden beschouwd — de kern van alle sociale vooroordeel — lijkt nog ver verwijderd. De verhouding tussen blank en zwart zal stellig nog lang een der moeilijkste problemen in de Ver. St. blijven.

Gunnar Myrdal, An American Dilemma, 2 dln, 1944.

Ch. S. Johnson, Patterns of Negro Segregation, 1942.

R Sterner, The Negro's Share, 1944.

Northrup, Organized Labor and the Negro, 1944.

O.Klineberg, Characteristics of the American Negro, 1944.
E. R. Embree, Brown Americans, the story of a new race, 1943.
L. V. Kennedy, The Negro Peasant Turns Cityward, 1930.

HET NEGERPROBLEEM IN ZUID-AFRIKA De toestand in Z. Afrika is in vele opzichten anders dan die in de Ver. St. De negers wonen hier in hun eigen land, dat zij lang met kracht en niet steeds zonder succes tegen de blanke kolonisten verdedigden. Zij vormden nooit als slaven een geminacht deel van het productiestelsel en het leven der blanken. Het grootste deel van hen leeft nog in stamverband.

En — zij vormen de grote meerderheid der bevolking, zijn drie en een half maal zo talrijk als de blanken. Men kan wel zeggen dat nergens ter wereld een rasprobleem bestaat, zó alles beheersend als het inboorlingenvraagstuk in de Z. Afrikaanse Unie.

De strijd met de wapenen hebben de blanken gewonnen, militair vormen de negers geen gevaar meer. De blanken stelden zich in het bezit van het land, lieten de negers slechts ongeveer een negende van de grond, waarop zij in ‘reservaten’ en lokaties ,’hun oude leven kunnen voortzetten. Deze gebieden werden steeds sterker bevolkt, de niet-intensieve landbouw en veeteelt der inboorlingen staan geen grote bevolkingsdichtheid toe. Meer land wensten de blanken hiervoor niet ter beschikking te stellen, integendeel, beschikbare oppervlak werd eer verkleind dan vergroot. Slechte jaren, droogteen sprinkhanenplagen deden hier de bevolkingsdruk nog toenemen. Tegelijk streefde de regering er naar, door het heffen van ‘hoofd’- en ‘hut’-belastingen de negers te noodzaken, het hiervoor vereiste geld bij te gaan verdienen door zich voor loonarbeid bij de blanken aan te bieden.

Deze opzet gelukte. Met de exploitatie der goud- en diamantmijnen begon de ontwikkeling van het moderne economische leven in Z. Afrika en de nodige goedkope arbeid stroomde weldra naar deze bedrijven uit de overvolle negerreservaten. Ook op het platteland en in de steden bood de neger zich aan, voorlopig voor tijdelijke arbeid, om te verdienen wat hij nodig had en dan naar zijn stam terug te keren. Maar geleidelijk aan ontstond een klasse van ‘ontstamde’ naturellen, die blijvend tussen de blanken woont. In de Witwatersrand b.v. wonen thans een kleine 600.000 naturellen en hiervan zijn er ongeveer 200.000 permanent gevestigd.

In de reservaten lost de oude stamorganisatie zich op. Deze berustte op de autoriteit der hoofden, gemeenschappelijk agrarisch bezit, wederzijdse hulp en steun. In stamverband is het leven niet-individualistisch, niet-concurrerend, niet op het verkrijgen van steeds méér ingesteld.

De oude verhoudingen verdwijnen door de invloed der terugkerende arbeiders. Maar het grootst en meest plotseling is de overgang voor hen die uit het stamverband naar steden als Johannesburg trekken. De Z. Afrikaanse Bantoeneger is zo slecht als men zich maar denken kan uitgerust en voorbereid voor de bestaansstrijd in een moderne, zakelijke wereld. Hij heeft er geen vaste plaats in, kent er de normen niet van, neemt er alleen de uiterlijkheden van over, als genotzucht, handigheid, begeerte. De westerse beschaving werkt verwoestend op hem.

Op het platteland verdwijnt de patriarchale verhouding tussen de boeren en hun ‘skepsels’ meer en meer. Zo ontstond een zwart proletariaat, dat zich nergens meer thuis voelt en van de kunstmatig laag gehouden lonen slechts op een laag peil kan leven. Hier ligt een culturele taak voor elke ware zending, die de inboorling iets terug moet geven van wat blanke kolonisatie in andere, lager ontwikkelde rassen steeds vernietigt. Wat een goed opgevatte zendingstaak vermag, is gebleken in de oostelijke Kaapprovincie (Transkei en Pondoland), waar mede door de instituten Lovedale en Fort Hare een ontwikkeling in de goede richting merkbaar is, het onderwijs vruchten draagt, de tegenstelling tussen zwart en blank overbrugd wordt, de naturellen een zekere zeggenschap hebben gekregen.

De goudmijnbouw deed het moderne Z. Afrika ontstaan. Uit de dagen der mijnkampen stamt de traditie der hoge lonen en salarissen voor blanke arbeid, die Z. Afrika zo’n duur land maken. Door het grote aanbod van ‘rauwkaffers in den beginne, die met weinig loon tevreden waren dank zij hun geringe behoeften en doordat hun aandeel in het stambezit, op het reservaat, grotendeels voor het levensonderhoud van hun gezinnen en henzelf zorgde, waren de lonen voor ongeschoolde, dat wil hier dus zeggen: negerarbeid, van den beginne af zeer laag. In de loop der laatste veertig jaar zijn zij ook niet gestegen, al klimmen wel de kosten van het levensonderhoud.

Typisch voor Z. Afrika is de kloof tussen het loon voor geschoolde, blanke arbeid en dat voor ongeschoold werk, die véél groter is dan in Europa. Het laatste bedraagt vaak slechts een derde van het eerste. De ongeschoolden zijn in Z. Afrika zeer overwegend negers, kleurlingen of Aziaten. Zij zijn het proletariaat, op welks schouders de aristocratie van blanke arbeiders rust.

Zonder de goedkope negerarbeid was het moderne Z. Afrika niet ontstaan. De goudmijnen, de gangmakers der verdere economische ontwikkeling, die door hun loonpolitiek het voorbeeld stelden dat het verdere bedrijfsleven volgde, exploiteren erts van laag gehalte, zijn zeer gevoelig voor iedere verhoging der productiekosten en waren zeker niet tot de huidige ontwikkeling gekomen, als de goedkope negerarbeid niet ter beschikking had gestaan.

In de laatste halve eeuw is echter in Z. Afrika door een complex van oorzaken een klasse van verarmde blanken ontstaan, naar schatting 250.000 a 300.000 personen omvattend, die niet in staat zijn tot iets anders dan ongeschoold werk, hoewel zij ook hiertoe weinig lust gevoelen door hun minachting en afkeer van alles wat in Z. Afrika traditioneel als ‘kafferwerk’ geldt.

Hierdoor missen zij echter weer de mogelijkheid, zich voor geschoold werk te bekwamen. Ook zij verlieten het platteland, trokken naar de dorpen en steden en ontmoetten daar de concurrentie der negers. Blanke ongeschoolde arbeid mag iets (naar schatting 1/5) meer productief zijn dan ongeschoolde negerarbeid, het verschil is niet groot genoeg om het grote loonverschil te rechtvaardigen.

Werkgevers geven natuurlijk de voorkeur aan goedkope negerarbeid en zo is de buitengewoon snelle groei van het blanke proletariaat, vooral in de steden, niet in de laatste plaats op rekening te stellen van de maatregelen die bedoelden dit te verhinderen, de blanken hun ‘beschaafd levenspeil’ wilden garanderen, zonder hierin overigens te slagen. Cultureel zinken de ‘arme blanken’ snel, algemene zedelijke verwildering bedreigt hen. Zij bezitten echter stemrecht en de regering moet hiermee rekening houden. Allerlei regeringsmaatregelen hebben tot doel, hen te steunen, hun val te remmen, zo mogelijk te verhinderen. Sinds 1924 vervangen staatsdiensten, b.v. de Spoorwegen en havens, ‘zwarte’ door ‘blanke’ arbeid, de Wage Act van 1925 stelt minimumlonen vast voor blanken, de Mines and Works Amendment Act van 1926, gewoonlijk genoemd de ‘Colour Bar Act’, voert de kleurslagboom in door de regering te machtigen, bepaalde geschoolde beroepen, vooral die waar machines bij te pas komen, alleen door blanken te laten vervullen. Voorts verleent de regering aannemers voorkeur die garanderen, alleen blanke arbeiders te gebruiken, bedreigt met herroeping van beschermende rechten de onderneming die niet een zeker percentage blanken werk geeft, beïnvloedt in dit opzicht gemeentebesturen.

Dit gehele ‘Programma van Beschaafde Arbeid’ kost de regering schatten, vermindert ten zeerste Z. Afrika’s concurrerend vermogen op de wereldmarkt en verbittert de negers bovenmatig. Het ene beroep na het andere is voor hen gesloten, de ‘kleurslagboom’levert hen over aan een strijd om het bestaan, waarbij in het geheel geen uitzicht bestaat voor hem die de deugden bezit welke de blanke samenleving zo prijst — temidden waarvan zij thans leven en welks normen zij overnemen willen. Veel wrok bestaat ook onder hen over het ruwe optreden der blanke en inlandse politie, de toepassing der pasvoorschriften, de gevangenisstraffen wegens het niet op tijd betaald hebben van huishuur of belastingen, het drankverbod dat voor hen geldt en de huiszoekingen hierdoor, de moeilijkheden die hun ten plattelande in de weg gelegd worden door allerlei wetgevingen, het stakingsverbod voor naturellen, de scheiding van blank en zwart in de treinen, het verbod de tram te gebruiken, het gemis van het stemrecht, het uitgesloten zijn van alle voordelen der sociale wetgeving, die zich vooral na de eerste wereldoorlog hier sterk ontwikkelde. Niet in alle delen der Unie is de houding jegens de neger even scherp, het liberaalst was steeds de Kaapprovincie, waar neger en kleurling b.v. het stemrecht bezitten op dezelfde voorwaarden als de blanken, het meest conservatief zijn nog altijd de vroegere Boerenrepublieken, waar de houding der ‘Afrikaners’ de toon aangeeft in het rasprobleem en van geen compromis wil horen, de status quo als een van God gewilde orde beschouwt: niet uitsluitend een gevolg van bruutheid en egoïstische uitbuitingszucht, maar eer een gewoonte, het voortleven van een groepstraditie, die teruggaat tot de tijden, toen het zelfbehoud van een kleine groep blanke pioniers in dit land der zwarten de kolonisten wel noodzaakte uitsluitend de eigen belangen te beogen. Maar o.h.a. kan men zeggen dat de blanken de neger zien als minder dan een mens, zo al niet als een maatschappelijk gevaar, waartegen men ter eigen handhaving dient te waken.

De belastingen, directe en indirecte, drukken op de negers veel zwaarder dan op de blanken. De inboorlingen dragen voor een groot deel de kosten van een regeringsprogram dat in de eerste plaats werkverruiming voor de blanken beoogt. Op de handelingen der ‘Native Affairs Commission’, die hun belangen moet behartigen, hebben de negers geen invloed, hoogstens kunnen zij wensen kenbaar maken. Sinds 1927 (Native Administration Act) geldt voor de negers onderling hun eigen recht, volgens hun oude adat. Nu mag dit een eerste voorwaarde zijn voor iedere moderne inboorlingenpolitiek, het komt in Z. Afrika wel bijzonder laat, eerst nadat de inboorlingen hun oude levenswijze en opvattingen al voor een groot deel verloren hebben en snel geëuropeïseerd worden.

Deze maatregel vormt een belemmering voor het onvermijdelijke aanpassingsproces en de ‘ontstamde’ negers voelen het als een groot onrecht; de stamhoofden zien de rechtspraak der blanke ambtenaren als een verdere ondermijning van hun gezag. Aan het onderwijs der naturellen legt de regering weinig ten koste, terwijl aan het onderwijs van blanke kinderen hier misschien méér wordt uitgegeven dan ergens ter wereld. Zonder de zorg der zending voor het onderwijs aan naturellen, zou op dit gebied nog minder bestaan dan thans het geval is. Men voelt blijkbaar niets voor een culturele verheffing der naturellen en meer dan slechts uiterlijke europeïsering der grote massa. De geneeskundige zorg voor de negers is zeer slecht, de hygiënische toestanden onder hen zijn vaak verontrustend en dit bedreigt ook de blanken tussen wie zij wonen. De griepepidemie van 1918 eiste een half millioen doden onder de negers! Vrees voor de stedelijke negersloppen riep mede de Natives Urban Areas Act van 1923 in het leven, die de negers in de grote bevolkingscentra in ‘lokaties’ vestigt, in eigen wijken, maar op grond die van blanken is en van blanken blijft.

De tegenstellingen verscherpen, de conflictstof neemt toe in Z. Afrika, oplossingen die duurzame bevrediging beloven te schenken, zijn nog niet gevonden. Van geografische ‘segregatie’, dus een gehele ruimtelijke scheiding der rassen, ieder op een eigen woongebied, kan bij de bestaande onderlinge afhankelijkheid van beide groepen geen sprake zijn en dit denkbeeld heeft men nu ook wel als mogelijke oplossing laten varen. De huidige politiek van sociale en economische segregatie zoekt slechts bescherming der blanken en neerhouden van de negers, handhaving van de bevoorrechte plaats van de blanke, die Z. Afrika als zijn land beschouwt. De inconsequentie is dat men de negers wel apart wil stellen, maar hun iedere eigen sociale opbouw onmogelijk maakt, door hun de materiële grondslagen te onthouden die hiervoor nu eenmaal nodig zijn. De ontwortelde zwarten kunnen economisch noch maatschappelijk opklimmen en staan voor iedere demagogische beïnvloeding open.

Een der eerste symptomen van hun bewustwording toonde zich in een emancipatiestreven op kerkelijk gebied, het z.g. ethiopisme, maar ook op ander terrein. De organisaties die zich hiermee bezighouden, zijn nog niet sterk, maar zij tonen een negatieve, afwijzende houding jegens de bestaande orde, vijandschap jegens de blanke staat. Er is afgunst en wrok bij de meer ontwikkelde, landloos geworden negers, die overal het hoofd stoten en er is een eigen negerpers. Er zijn ontwakende nationale aspiraties bij de grote Bantoevolken als Zoeloes en Basoeto's, die dromen van een Groot Bantoerijlc. De leuze ‘Afrika voor de Afrikanen’ klinkt steeds krachtiger. Voortduring der huidige stand van zaken zal uitlopen op verdergaande verwording, vernedering en pauperisering der negers, zou tenslotte kunnen leiden tot vereniging van negers uit allerlei stammen en uit verschillende gebieden door hun haat jegens de blanken, tot een zwart front met een algemeen verzetsprogram, dat door geweld zal trachten te bereiken wat hun niet vrijwillig wordt gegeven: volledige politieke en sociale emancipatie.

Tot een oplossing is het nog niet gekomen, zal het voorlopig ook wel niet komen, maar voor de mogelijkheid sluiten de verstandigste blanke kringen de ogen niet. Zij willen, om de trek der on geschoolden naar de steden te remmen, de negers meer land beschikbaar stellen (de Native Trust and Land Act van 1936 doet hier een bescheiden poging toe) en de tijdelijke arbeid inperken — velen immers zijn slechts gedeeltelijk van de betaalde lonen afhankelijk. Zij willen de loondruk voor de permanent in blank gebied gevestigde naturellen en dus ook van de arme blanken verminderen, de reservaten agrarisch ontwikkelen om er het opnemingsvermogen van te vergroten, en door wetten als de Native Laws Amendment Act van 1937 op andere wijze de toestroming naar de steden remmen. Zij wensen ook de afschaffing van de kleurslagboom, omdat zij hierin een boemerang zien, die op de arme blanken terugvalt. De basis van Z. Afrika’s economische structuur moet verbreed en versterkt worden, om voorbereid te zijn op de tijd dat de goudmijnen de last niet meer zullen kunnen dragen die zij thans torsen.

Onuitputtelijk zijn zij stellig niet. Oude mijnen sluiten reeds. Voorts zal er verandering moeten komen in de organisatie van het bedrijfsleven, die de mogelijkheid zal openen voor het te werk stellen ook van ongeschoolde blanken, tegen lonen die economisch gerechtvaardigd zijn. Een belangrijk landbouwland zal Z. Afrika nooit worden, maar in de landbouw kèn nog heel wat verbeterd worden. Verhoging der lonen van de ongeschoolde negerarbeid zal niet alleen de concurrentie van de naturellen tegen de arme blanken verminderen, maar ook de binnenlandse afzet van de fabrieksproducten vergroten, wat werkgelegenheid voor de blanke arbeider zal scheppen.

Een groeiend inzicht bestaat in Z. Afrika, dat als de neger een vollere plaats in het economische bestel geboden zal worden, de blanke meer zal winnen dan verliezen. De getalsverhoudingen tussen de rassen zullen voor de blanken, ook al door de geringe blanke immigratie, niet gunstiger worden, integendeel. In 1939 telden de blanken ruim 2 millioen, de negers 6,9 millioen, de kleurlingen (halfbloeden) ca 800.000, de Hindoe’s 231.000 zielen; de blanken vormen dus slechts ruim een vijfde der totale bevolking. Als de blanke leiding van Z. Afrika wil blijven bestaan, zal de afstand tussen de beide rassen niet slechts uiterlijk, door sociale conventies en door een beschermende wetgeving ten gunste der heersende groep, gehandhaafd moeten worden; zij moet verder groeien uit de innerlijke, wezenlijke superioriteit der blanken, zoals tot dusver in hoofdzaak het geval was en wat verloren dreigt te gaan, als de blanke slechts conservatief wil zijn en behouden wat bestaat, in plaats van, als de inboorlingen, naar een verdere ontwikkeling te streven.

Velen, met het beangstigend acute rasprobleem van Z. Afrika vertrouwd, zien in een dergelijke politiek de economische en sociale toekomst van Z. Afrika en die van de blanke in dit conflictsgebied, waar blank en zwart botsen als nergens elders ter wereld.

A. N. J. DEN HOLLANDER
E. H. Brookes, The Colour Problems of South Africa, 1934.

Charlotte Leubuscher, Der Südafrikanische Eingeborene als Industriearbeiter und als Stadtbewohner, 1931.

W. M. Mac Millan, Complex South Africa, 1930.
D. MacCrone, Race Attitudes in South Africa, 1937.
K. H. Dietzel, Die Südafrikanische Union, 1934.
R. E. Phillips, The Bantu in the city, 1937.
H. Botha, Die arbeidsvraagstuk van Suid-Afrika, 1928.