Ensie 1947

Redactie H.A. Enno van Gelder, Jakob Pieter Kruijt, Jan van den Brink, Johan Valkhoff (1947)

Gepubliceerd op 03-06-2019

Geslacht – en wapenkunde

betekenis & definitie

Geslachtkunde De geslachtkunde (genealogie) is de wetenschap der op afstamming berustende verhoudingen der menselijke individuen. Door afstamming worden grotere en kleinere verbanden gevormd: gezin, de ouders met hun kinderen; geslacht, de bloedverwanten die dezelfde naam dragen; de familie (verwanten, magen), oudtijds sibbe, allen die elkander door den bloede verwant zijn, al dragen zij ook niet dezelfde naam.

De genealogie is een hulpwetenschap o.a. van de geschiedenis, rechtsgeschiedenis, iconografie, heraldiek en erfelijkheidsleer. Kennis van de familieverhouding der vorsten en leiders is voor het begrip van menig historisch gebeuren van groot belang. Ten opzichte van het familierecht, erfrecht, leenrecht, standenrecht is genealogische kennis onontbeerlijk. Evenzo voor de identificatie van een portret en voor de verklaring van een wapen. Eerst in de laatste decennia heeft ook de bioloog zich met de genealogie bezig gehouden. De resultaten van zijn onderzoekingen zijn van groot belang gebleken voor beter begrip van aard en karakter van de mens.

Genealogieën van bekende misdadigersfamilies, zoals de zesvingerige familie M. in N. Brabant, interesseren de strafrechter.

De familieverhouding geeft aanleiding tot drieërlei onderzoekingen:

1. van de descendenten (afstammelingen);
2. van de ascendenten (voorouders);
3. een combinatie van 1 en 2.

Het geslachtsregister vermeldt de descendenten van een bepaald echtpaar (stamouders). Men bepaalt zich hierbij gewoonlijk tot de descendenten die door mannen van dit echtpaar afstammen; dit zijn de mannen en vrouwen die dezelfde naam dragen als de stamvader. Dezen vormen een geslacht en het resultaat wordt vastgelegd in een geslachtsregister of genealogie. Maar men kan ook een overzicht maken van alle afstammelingen van het stamouderpaar, waarin dus leden van verschillende geslachten voorkomen. Niet lang geleden is door Van Bemmelen voorgesteld, dan van parenteelregister te spreken. De familieverhouding wordt in graden uitgedrukt. De afstand van vader en zoon is één graad.

Om nu de afstand te berekenen van b.v. twee neven, broerskinderen, telt men de afstanden van ieder dezer personen van de eerste gemeenschappelijke stamvader op. Ieder dezer neven is 2 graden verwijderd van de grootvader, die zij beiden gemeen hebben. Neven zijn dus in de 4de graad familie, evenzo een achterneef met zijn oudoom. Zijn overgrootvader is de eerste stamvader die hij met zijn oudoom gemeen heeft; de afstand is hier 3 + 1 = 4. Andere gradenberekeningen treffen wij aan in Germaans en canoniek recht, die ons wetboek evenwel niet heeft overgenomen.

2.De kwartierstaat verschaft ons een overzicht van de voorouders (ascendenten) van een bepaald persoon. Iedere verdere generatie bevat het dubbele aantal van de vorige. Immers, men heeft 2 ouders, 4 grootouders, 16 betovergrootouders; indien men dus van ieder dezer betovergrootouders ook weer 16 opzoekt, krijgt men een overzicht van zijn 256 voorouders. Zulk een overzicht noemt men een kwartierstaat, afgeleid van de ‘vierendelen’, die de grootouders representeren. Oudtijds speelde deze een belangrijke rol, omdat voor de opneming in een orde, een stichting, de ridderschap enz. 4 of 8 adellijke kwartieren van de aanvrager (probant) werden verlangd. Bij huwelijken werd daarom bij de adel terdege hiermee rekening gehouden, evenals bij vorsten geëist werd dat de echtgenoten eveneens uit vorstelijke geslachten gesproten moesten zijn. Aangezien dus de keuze in deze kringen zeer beperkt was, vonden vele huwelijken plaats tussen personen die elkaar na in den bloede bestonden. Het gevolg hiervan was, dat bij de kwartierstaat van het kind van neef en nicht b.v. bij 16 kwartieren er 4 kwartieren van vader en moeder gelijk waren; slechts 12, niet 16 geslachten kan zulk een kind tot zijn voorouders rekenen. Men spreekt dan van kwartierenverlies.

a e c Hoofdg b wapen f d h

1 a
2 a X e 3
4 a X c 5
6 e X g 7
8 a X b 9
10 c X d 11
12 e X f 13
14 g X h 15

Het sterkst is wellicht dit kwartierenverlies bij de kleine groep van Portugese Joden. Er komen daar kwartierstaten voor waarbij van de 8 door 7 de naam de Pinto wordt gedragen!

Broers en zusters hebben dus dezelfde kwartieren, neven en nichten hebben de helft gemeen, tenzij zij zijn geboren uit huwelijken van 2 broers met 2 zusters. Hun 4 kwartieren zijn dan ook gelijk. Deze ‘inteelt’ interesseert vooral de eugeneticus. Bij misdadigers als hiervoor genoemd trouwt men ook bij voorkeur ‘en familie’.

Terwijl men voor het overzicht van een geslacht de vorm van de boom kiest met aan de wortel de stamouders (geslachtsboom), is deze voorstelling voor de kwartierstaat verkeerd. De kwartierstaat wordt gewoonlijk in tabelvorm opgesteld, (fig 1.) De nummering als hier is aangegeven heeft het voordeel dat bij no. 4 de vierendelen, bij no. 8 de achtkwartieren, enz. beginnen. De mannen dragen een even, de vrouwen een oneven nummer, het nummer van de grootvader is het dubbele van de vader, van de grootmoeder het dubbele + 1.

Teneinde ruimte te winnen maakt men ook gebruik van de cirkelvorm: de vierendelen corresponderen met de kwartieren van de klok (zie afb.).

Bij de rouwborden, die voorheen in de kerken werden opgehangen, werden de kwartieren in 2 of 4 kolommen geplaatst . Moet men een kwartierstaat b.v. van 256, 512, 1024 enz. opstellen, dan geschiedt dit in lijstenvorm, volgens de nummering .

3. Het bloedverwantenregister dient om te demonstreren ‘van wie men familie is’, d.w.z. met wie men Bloed- kwartieren, dus bloed gemeen heeft. Als men de bloedverwanten tot in de 4de graad wil vaststellen, dan neemt men als grondslag de 4 kwartieren en vermeldt de kinderen en kleinkinderen van deze beide echtparen. De cirkelvorm geeft hiervoor het duidelijkste overzicht (fig. 4).
J.Chr. Gatterer, Abriss der Genealogie, 1788.
O. Lorenz, Lehrbuch der gesammten wissenschaftlichen Genealogie, 1898.
J.F. van Maanen, Wetenschappelijke Genealogie, 1901 (bewerking van de eerste hoofdstukken van het Lehrbuch).

Fr. Wecken, Taschenbuch für Familiengeschichtsforschung, 4de dr. 1930.

E. Devrient, Familienforschung, 2de dr. 1919.
E. A. van Beresteyn, Repertorium van gedrukte Genealogieën en genealogische fragmenten, 1933.

Het ‘Centraal Bureau voor Genealogie’, Nassaulaan 18 te Den Haag, streeft naar het bijeenbrengen van het documentatiemateriaal op genealogisch en heraldisch gebied en geeft Nederland's Patriciaat en een Jaarboek uit. De beoefenaars dezer wetenschap hebben zich verenigd in het Koninklijk Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, dat sedert 1883 het Maandblad De Nederlandsche Leeuw uitgeeft.

2. Wapenkunde

De wapenkunde (heraldiek) bestudeert de ontwikkeling en de betekenis der wapens, de wapenkunst leert ons het tekenen en kleuren der wapens, de stijl en de plaatsing op allerlei voorwerpen. In het midden der 12de eeuw ontstaan de wapens als onderscheidingstekens op schild en helm der ridders. Wie kon de ridder terugvinden, strijdend m^t gesloten vizier, tenzij herkend b.v. aan de rode balk op zijn blank schild, en de uitkomende leeuw op zijn helm? De tournooien bevorderden het gebruik van het wapen. De wapenrok, de schabrak en wat al niet meer werd versierd met het wapen. Behalve ter versiering werd het wapen op het zegel gebruikt om acten te bekrachtigen. Maar weinig leken, die aan het economisch leven deelnamen, konden met hun handtekening een acte bekrachtigen!

Vooral de tournooien werkten het stellen van regels in de hand. De herauten, de organisatoren van de tournooien, letten nauwkeurig op de naleving van de regels, als b.v. het voorschrift dat de jongere zoon zijn wapen moest onderscheiden van dat van de ‘chef de familie’ door breking (brisure) met een sterretje, hartje of lambel (stok met 3 of meer hangers). Tenslotte bevatte een volledig wapen: schild gedekt door een helm, al of niet gekroond, met een uitkomend helmteken (niet omgekeerd een kroon, waarboven een helm); dekkleden (lambrequins) in de kleuren van het schild; schildhouders, soms met vaantjes, een wapenspreuk of een ridderorde vermeerderd.

De geestelijkheid dekt dit wapen met tiara, mijter of priesterhoed. Het vrouwelijk wapen, ruitvormig, werd omgeven door een dooreengestrengeld touw met knopen (liefdesknoop).

Men onderscheidt: a. delingen van het schild, nl. 1. door één liggende of staande lijn, waardoor het schild wordt gedeeld, doorsneden, gevierendeeld of 2. door meer lijnen, waardoor een balk en een paal ontstaan. Deze en dergelijke eenvoudige figuren noemt men herautstukken; b. allerlei dieren of voorwerpen, ontleend aan de naam, het uithangteken, het beroep en wat al niet meer. Als een apotheker vijzels voert, is het wapen ‘sprekend’ naar het beroep; als Van der Leeuw een leeuw voert, sprekend naar de naam.

Ter onderscheiding van links en rechts stelt men zich op het standpunt van de drager van het schild, niet van de beschouwer. In de heraldisch rechtse bovenhoek ontmoet men vaak een vrijkwartier met het wapen van een heerlijkheid of een onderscheiding, ook vaak een hartschild. Bij verlening van adeldom bevat het diploma het wapen van de geadelde. Vroeger gaf de vorst ook wapenbrieven af, enkel ter bevestiging van een wapen. Het voeren van een wapen wordt door de wet in de meeste landen, ook in Ned., niet beschermd, in tegenstelling met de adellijke titels en praedicaten. Zodoende voeren tal van families het wapen van een uitgestorven geslacht, zonder dat zij van het oude geslacht afstammen (b.v. Bloys van Treslong, v. Teylingen enz.).

Er zijn vier kleuren: 1. rood (keel); 2. blauw (lazuur);3.zwart (sabel); 4. groen (sinopel), en twee metalen: 5. goud en 6. zilver. Men geeft ze ook met arceringen aan. Daarnaast ontmoet men 7. gestileerd pelswerk (z.g. vair) waarmee de houten schilden waren overtrokken. Een heel enkele maal komen andere kleuren als purper of oranje voor, terwijl tal van dieren en voorwerpen natuurlijk zijn gekleurd.

Bij het tekenen der wapens moet men trachten het schild zoveel mogelijk te vullen. De figuren zijn in de regel naar rechts (heraldisch) gewend. Bij het afbeelden van 2 wapens van echtgenoten naast elkaar heeft men vaak de dieren naar elkaar toegewend, wat b.v. ook het geval is met de leeuwen van het gedeelde wapen van Gelderland. Voorts lette men er op dat, indien de helm en face gesteld wordt, het helmteken niet en profil wordt getekend, doch de stand van de helm volgt.

Reeds bij de Romeinen treft men zegelringen aan, doch in plaats van een wapen vindt men daarop een mensenkop of een dier, echter niet in een schild. Gaandeweg werd gezegeld met wapens, eerst veelal met koopmansmerken, die dan in een schild werden geplaatst. De zegels werden in was aan de perkamenten acten gehangen. De pausen zegelden hun bullen met zegels van lood. Thans wordt met lak gezegeld en wie geen wapen heeft zegelt met zijn monogram. De kloosterzegels vertonen een ellipsvorm, waarin de heilige wordt afgebeeld. De steden hadden verschillende zegels: groot zegel, klein zegel, geheimzegel enz.

In ’t einde der 15de en begin der 16de eeuw hebben enkele geslachten naast hun wapen een embleem gevoerd. Ieder kent de zuilen van Hercules, waartussen het wapen van Karel V met de spreuk ‘Plus ultra’. Van den Gruythuys in Brugge plaatst op zijn balken, tafelgoed, ja wat niet al, een mortier waaruit een kogel geschoten wordt met de woorden ‘Plus est en vous’. De oorsprong van de spreuk is gewoonlijk moeilijk te doorgronden. Waarom versiert De Heuyter te Delft zijn huis met arrebellen, voert de familie Van Santen dommekrachten met de woorden ‘slaytgayn’, Van der Burch twee Brunswijkse hoeden met twee vuurpaarden? Filips de Goede met zijn vuurslag en knoestige stokken had de rij geopend.

E. A. VAN BERESTEYN
J.B. Rietstap, Handboek der Wapenkunde, 3de dr., bewerkt door C. Pama, 1943; Armorial Général, 2 din, 2de dr. 1884-1887.
J. H. Junius, Heraldiek, 1894.
J. A. Koopmans, Het teekenen en kleuren van wapens, 1875 (Her. Bibi., IV 81).
O. T. Hefner, Grundsätze der Wappenkunst, 1855.
A. Seyler, Geschichte der Heraldik, 1889.
M. Gritzner, Grundsätze der Wappenkunst, 1890.
G. Ströhl, Heraldischer Atlas, 1899.
O. Hupp, Wider die Schwarmgeister, 1919.
E. Gevaert, L'Héraldique; son esprit, son langage et ses applications, 1923.

Classed Catalogue of heraldry, 1901.

Heraldicus, Lijf en wapenspreuken, 1926.

J. Dielitz, Die Wahlund Denksprüche, 2de dr. 1887

Th. de Renesse, Dictionnaire des figures héraldiques, 1903