Na de voeding dient als belangrijke uitwendige omstandigheid voor het dier de verpleging genoemd te worden. Hieronder valt de bescherming der dieren tegen ongunstige klimaatsomstandigheden; ze heeft wat onze streken betreft derhalve voornamelijk betrekking op de inrichting van de stal.
Deze moet voldoende licht en lucht en een behoorlijke regeling van de temperatuur toelaten, waarbij in acht genomen moet worden, dat de verwarming van de stal door de dieren zelf geschiedt. De dieren moeten in de stal in gemakkelijke houding kunnen liggen en staan en zij moeten zindelijk blijven, zodat een goede afvoer van mest en urine noodzakelijk is.
Het is niet altijd gemakkelijk aan deze verschillende eisen tegelijkertijd te voldoen. De stal moet goed gereinigd en eventueel ontsmet kunnen worden.Verder behoren tot de verpleging: de verzorging van de huid en hoeven resp. klauwen, de behandeling der dieren, die rustig en begrijpend dient te zijn en de maatregelen ter voorkoming en bestrijding van ziekten.
Vóór de invoering van het kunstmestgebruik, had de door de veehouderij geproduceerde stalmest een doorslaggevende betekenis voor de akkerbouw, maar ook thans is de stalmest nog van veel belang.
W. J. NIJVELD
J. Schmidt u.a., Züchtung, Ernährung und Haltung der landwirtschaftlichen Haustiere, 1945.
F. B. Morrison, Feeds and Feeding, 20ste dr. 1936.
E. J. Dommerhold, Bijzondere veeteelt, 8ste dr. 1947.
W. Luxwolda, Gezondheidsleer der huisdieren, 6de dr. 1947.
A. L. Hagedoorn, Animal Breeding, 1948.
C. T. Roelofs, Erfelijkheid en fokkerij, 1948.
J. Grashuis, Voedermiddelen voor de landbouwhuisdieren, 1948.
