Ensie 1946

Redactie Harmen de Vos, Philip Kohnstamm (1946)

Gepubliceerd op 15-05-2019

Psychotechniek

betekenis & definitie

Psychotechniek is psychologie in dienst van maatschappij en samenleving.

Haar doelstelling is gegeven door de maatschappij, niet zoals zij is, maar zoals zij zich ontwikkelt naar een betere samenleving.

Haar methode ontleent zij aan de wetenschap van de psychologie en pathopsychologie, steeds in verband met de eisen, die bedrijf en samenleving stellen.

Haar practische mogelijkheden worden bepaald door het ontwikkelingsstadium, waarin psychologie en maatschappij zich op een zeker ogenblik bevinden.

Deze beide bepalen gezamenlijk hoeveel van de ideële doelstellingen van de psychotechniek gerealiseerd kan worden. Doel, methode en realisatie staan in voortdurende wisselwerking. Het doel bepaalt de methode, d.w.z. de middelen, die tot zijn verwerkelijking moeten leiden, en de maatschappelijke verhoudingen, waarmede doelstelling en realisatie beide gegeven zijn, worden op hun beurt door de psychotechniek in haar practische toepassing beïnvloed.

Ten aanzien van een scherpe doelstelling der psychotechniek het volgende: Representatief is nog altijd de uitspraak van Münsterberg in ‘Psychologie und Wirtschaftsleben’(1912):‘Auslese’, ‘Gewinnung bestmöglicher Leistungen’ en ‘Erziehung erstrebter psychischer Wirkungen’ d.w.z. in zeer vrije vertaling: ‘keuring’, ‘verbetering van methoden en werktuigen’, ‘opvoeding tot arbeidsvreugde en soepeler samenwerking’. Elke samenleving berust op arbeid en deze is nooit denkbaar zonder een mens, die werkt, een werktuig, dat hem zijn arbeid lichter maakt en anderen, waarmee hij samenwerkt.

Wanneer de arbeidsdeling zich toespitst, de werktuigen tot machines worden en de samenwerking haar organische vorm gaat verliezen, voelt de mens zich bij zichzelf, zijn arbeid en zijn medemensen niet meer thuis. Er ontstaat een kloof en tevens de behoefte, die kloof te overbruggen. De ideële doelstelling der psychotechniek is hiermee gegeven.

Münsterberg was bedrijfspsycholoog en zag zijn vak dus speciaal als een poging tot verbetering van de arbeidsverhoudingen. Naast zijn ‘Auslese’ voor de industrie moet natuurlijk het psychologisch onderzoek met het oog op school- en beroepskeuze worden gesteld en ook de keuring van achterlijken (Binet-Simon).

In de 30 à 40 jaar, die sinds Münsterbergs werkzaamheid verlopen zijn, is van al zijn idealen vrijwel alleen het eerste punt: ‘Auslese’ tot werkelijkheid geworden. De bedrijfsleiding interesseerde zich weinig voor verbetering van werktuigen, methoden en localiteiten uit psychologisch oogpunt. Wat hier gedaan werd, bleef in hoofdzaak het werk van ingenieurs en organisatoren, die eerder de versnelling dan de veraangenaming van de arbeid op het oog hadden en wat het derde punt, de wijze van samenwerken, betreft: de maatregelen op dit gebied, schoon vaak door psychologen uitgewerkt, dragen zózeer het stempel van hun opdrachtgever, dat men nauwelijks van psychotechniek meer kan spreken. Het is bedrijfstechniek of tactiek met een zeer zwakke psychologische concentratie.

Wij beperken ons in het volgende daarom hoofdzakelijk tot de psychotechnische keuring en geven de rest in een blik op de toekomst — kort en speculatief.

De eerste zeer belangrijke toepassing van psychotechnische methoden is te danken aan het werk van Binet en Vroegere Simon door de vaststelling van de z.g. intelligentieleeftijd van kinderen Als de tweede noemen wij de Amerikaanse legertests. In de eerste wereldoorlog zag het Amerikaanse leger zich voor de noodzaak geplaatst, de pas aangenomen recruten zo snel mogelijk te selecteren, teneinde voor het kader en voor speciale afdelingen de meest geschikte personen te verkrijgen. Men gebruikte hiertoe nagenoeg uitsluitend automatisch (en snel!) werkende schriftelijke tests. Dit massaonderzoek heeft de psychotechniek speciaal in Amerika beïnvloed, zodat daar de aandacht gewoonlijk alleen gericht was op meten en statistiseren.

Het baatte niet, dat o.a. psychologen, die de legertests mede hadden ontworpen, hiertegen hun bedenkingen en grote bezwaren te kennen gaven.

In West-Europa werd de psychotechniek aanvankelijk in dezelfde richting gedreven. Er kwam echter weldra een kentering (omstr. 1928). Dit kon niet uitblijven, want de industrie en het gezin hadden minder haast dan het Amerikaanse leger en zij stelden geheel andere eisen, die veel verder gaan dan men door middel van schriftelijke tests kan bevredigen. Zij vragen een dieper gefundeerd en ook een uitvoeriger beoordeling van iemands kunnen met een minimum percentage aan onjuiste beoordelingen. Maar met een lijstje van cijfers, die de sterkte der z.g. vermogens aangeven (waarvan het bestaan als afzonderlijke grootheden hersenschimmig is) kunnen zij niets beginnen. De ‘meetbare’ testresultaten bleken bovendien sterk aan oefening onderhevig — een onderwijzer kon ze in zijn klasse met sprongen omhoog doen gaan — en men zag in, dat de eigenschappen zelf, die zich achter deze resultaten heetten te verbergen, nooit te meten, noch te isoleren zouden zijn, omdat ze samenhingen met de hele karakterologische structuur.

Daarenboven kon men zich, ook wat de opdrachtgever betrof, niet langer beperken tot een diagnose van intelligentie, waarneming, reactiesnelheid, e.d. De industrie vroeg immers steeds dringender naar uitsluitsel omtrent functies als leiding geven, invloed op anderen, verkoopkracht, tact, organisatievermogen, de ouders wensten inzicht in het karakter van hun kind. Hoe wilde men deze vragen met wat cijfers en coëfficiënten beantwoorden?

Uit een en ander werd het volgende duidelijk:

De psychotechniek moest een ander object zoeken: de levende individualiteit van elke proefpersoon, de eenheid van mogelijkheden in de psychische structuur. Dit nieuwe doel bepaalde het middel — het gaf de ‘methode’, de weg, aan, die tot zijn verwerkelijking kan leiden. De betekenis van de begrippen proefpersoon, test en proefleider, onderging een radicale wijziging. De proefpersoon was niet langer een ‘ding’ met eigenschappen, maar een vrij handelend en kiezend subject, dat men niet als voorwerp kan bekijken, maar dat men ‘ontmoet’. De test was geen zelfregistrerend apparaat, dat rangschikbare gegevens biedt, maar een situatie waarin het proefsubject handelt en de proefleider geen getallen verwerkende statisticus, wiens persoonlijkheid als zodanig geen rol speelt, maar de partner, de tegenspeler van de proefpersoon. In de proefsituatie ontmoeten twee mensen elkander, die dus beide volledig bij deze ontmoeting zijn betrokken. Van de gang van zaken bij het natuurwetenschappelijk experiment was dus principieel afgeweken .

Het verschil met de realiteit van het dagelijks leven is echter, dat van de proefsituatie de betekenis voor de proefleider bekend is en dat hij zich door een voortdurend terugtrekken op een reflexieve act, impliciet rekenschap tracht te geven van de betekenis die deze ontmoeting voor hem en voor de proefpersoon op grond van diens uitingen in de meest uitgebreide zin des woords, heeft. Het geven van een betekenis wil in dit verband zeggen: het laten indiceren van de grondstructuur, de levenshouding, de diepste keuze van het individu. Alleen in de ontmoeting met een medemens worden wij ons, hetzij duister, impliciet, hetzij min of meer duidelijk en expliciet, bewust van de verschillende overeenkomsten en daarmee van het materiaal zelf van ieders individualiteit. Iedere opheldering, die we krijgen van een ander, gaat gepaard met een opheldering van onszelf en omgekeerd. Iedere reactie tegenover een medemens bevat principieel de stof tot een stuk zelfkennis en kennis van de ander. De psycholoog nu laat het niet bij deze principiële mogelijkheid. Hij realiseert haar door op die reactie categorieën van allerlei aard toe te passen, die afkomstig zijn deels uit de onderzoekingen van de algemene psychologie, psychopathologie, karakterologie, typologie, deels uit persoonlijk verworven ervaringen.

De confrontatie met de ‘ander’ in de onderzoeksituatie is van dezelfde volheid als die in het dagelijks leven, maar zij biedt, doordat men de situatie min of meer in zijn hand heeft, de mogelijkheid van een meer volledig en systematisch uitbuiten ten behoeve van het te voorschijn brengen van de reacties, die aan beide kanten met deze ontmoeting gepaard gaan. In deze reacties liggen allerlei factoren, die, wanneer zij, zoals bij leken het geval is, in het bewustwordingsproces domineren (wij denken b.v. aan gevoelens van antipathie of sympathie) het expliciteren in de weg staan. Maar in ieder geval ligt in deze ontmoetingsreactie tevens de sleutel tot het leren kennen van de zin van alle gedachten en gedragingen van de ander.

Want om iemands antwoorden en reacties op de hem gestelde vragen of zelfs technische opgaven ‘objectief’ te kunnen interpreteren, moet men ‘subjectief’ getroffen zijn door het andere ‘subject’, d.w.z. door diens vrije individualiteit, die men in de proefsituatie ontmoet. Om zulk een ontmoeting tot stand te brengen zijn echter diepergaande hulpmiddelen nodig dan wat zich uit laat drukken in zuivere kwantiteiten. Van grote betekenis voor de karakter- en temperamentsstudie is b.v. het grafologisch onderzoek (zie de hier volgende paragraaf).

Maar dit onderzoek zal moeten worden aangevuld door z.g. polyvalente tests. Dat zijn proeven, waarbij iedere iedere proefpersoon in staat is om de wereld van zijn gedachten te organiseren in overeenstemming met de voor hemzelf dikwijls onbewuste of halfbewuste motieven en drijfveren. Naar aanleiding van bepaalde daarvoor samengestelde platen, vertelt de proefpersoon b.v. een verhaal; waarbij hij allerlei van zijn conflicten, van zijn levenshouding, van zijn onbewuste strevingen projecteert. Aan de psycholoog de taak deze individuele verhalen in hun wording weer te beleven, maar tegelijk er zo boven te staan dat hij er de zin, de diepere waarheid van kan te voorschijn brengen. Het is een arbeid, die volkomen overeenkomt met het diagnostische werk van de psychotherapeut en het eist naast een diepgaande kennis van de psychopathologische literatuur, een grote eigen levenservaring en de gave de zin van eigen levensuitingen en die van anderen een betekenis te kunnen geven.

Het schijnt alsof in het bovenstaande alleen rekening wordt gehouden met z.g. drijfveren en temperamentsverschillen en aan het onderzoek naar de aanleg in engere zin (Klages’ ‘Materiaal van de persoonlijkheid’), dus de vermogens van intellect, gevoel en wil, geen bijzondere aandacht meer wordt besteed. Dit is echter natuurlijk niet het geval. Wel wordt de intelligentie niet langer gezien als een isoleerbare grootheid, die apart van de rest van de persoonlijkheid te meten zou zijn of zelfs in een rangorde na die van anderen zou zijn te plaatsen. De graad van intelligentie is niet los te denken noch van de wijze waarop deze wordt gebruikt, noch van de betekenis, die het logisch denken voor de proefpersoon zelf heeft. Wat er op school en in het beroep van de intellectuele functies terecht komt, hangt af van de totale levenshouding van het individu en dat komt ook reeds tot uiting bij het oplossen van psychotechnische vragen op dit gebied. Maar dan moet bij het samenstellen der tests en de waardering der antwoorden hiermede ook ten volle rekening worden gehouden.

De intelligentietest, bestaande uit een 150-tal kleine verstandelijke vragen, waarvan de juiste antwoorden bij elkaar opgeteld de grondslag vormen voor het intelligentiequotiënt, moest worden vervangen door, althans zijn eerste plaats afstaan aan een proefsituatie waarin de proefleider een intellectueel werkstuk aan de proefpersoon geeft, bij de bewerking waarvan hij tegenwoordig is, de proefpersoon zo nodig helpt, maar in ieder geval zorgt, dat hem de gang van het intellectuele proces niet ontgaat. Hij is op deze wijze in staat inderdaad met zijn partner mee te denken en diens ontsporingen geven hem indicaties over het stadium waarin zich de proefpersoon in zijn intellectuele ontwikkeling bevindt en welke factoren van karakterologische of temperamentele aard de volledige ontplooiing van deze functies eventueel remmen of bevorderen. Hij ziet kortom het intellect van zijn proefpersoon als een niet-isoleerbaar deel van een groter individueel geheel, wat neerkomt op het kunnen geven van een zin aan de verschijnselen die hij waarneemt. En wat hier van het intellect is gezegd, geldt mutatis mutandis voor alle z.g. eigenschappen, waarover proefpersoon, ouders of werkgevers worden ingelicht.

In zekere zin zou men dus kunnen zeggen dat het voornaamste instrument, dat de psycholoog ter beschikking staat, hij zelf is en het spreekt vanzelf, dat bij de opleiding tot psycholoog dit instrument moet worden vervolmaakt en van fouten gezuiverd.

Want aan deze methode zijn, evengoed als ' aan iedere andere methode, bezwaren en gevaren verbonden. Wie onvoldoende fijn waarneemt, kan niet op de juiste wijze getroffen worden en zal zijn eigen structuur projecteren in die van de ander.

Daarom is het gewenst een en dezelfde persoon door verschillende waarnemers te laten beoordelen, om zo de subjectieve fouten in de beoordeling te kunnen beheersen, ook ter wille van een veelzijdiger ontsluiting der facetten en mogelijkheden, waarvoor niet ieder even gevoelig is. Een beoordeling door verscheidene waarnemers verhindert niet de noodzakelijke subjectiviteit van de ontmoeting, maar ontneemt daaraan de eenzijdigheid. Slechts door wederzijdse controle leert de waarnemer zien, hoe zijn oordeel afhankelijk is van de mogelijkheden, die hij in zich bergt en van de stemming, waarin hij zijn oordeel velt, en wordt hij aangespoord tot een nauwkeurigheid van waarneming, die zo gemakkelijk in de omgang met mensen en dingen verloren gaat.

De neiging om de indrukken te schematiseren, die steeds het waarnemen beheerst en die door het observeren naar vaste regels zelfs nog wordt versterkt, is voor de ontwikkeling der intuïtie even nadelig als de instinctieve gebondenheid aan bepaalde beelden van de buitenwereld en de daarvan uitstralende sympathieën en antipathieën. Intussen is sensibiliteit een essentieel kenmerk van een goede psycholoog, en het kan niet toevallig zijn, dat de gave der psychologische intuïtie het meest wordt aangetroffen in aesthetisch ontwikkelde mensen. Dit wijst meteen op de betekenis, die de psycholoog moet hechten aan de oefening van zijn fysiognomisch zien, horen en begrijpen, die de omgang met werken op het gebied van beeldende kunsten, literatuur en muziek mogelijk maakt. De noodzaak om voor de beschrijving van een impressie, in de karakteristiek van het typische ‘handschrift’ van een meester een uitgebreide woordenschat te hanteren, is een voortreffelijk middel om het intuïtieve zien en verstaan te ontwikkelen.

Het is niet onbelangrijk om in verband met de bezwaren, die tegen de subjectieve methode in de psychologie worden ingebracht, te vermelden dat de ervaring bewijst, dat de proefpersoon zich door de objectieve methode veel eerder tekort gedaan en miskend voelt dan door de subjectieve beoordeling. Juist omdat zijn oorspronkelijke eenheid niet een onveranderlijk gegeven, maar een eenheid van mogelijkheden is, kan deze niet uitgedrukt worden in gerubriceerde en geëtiquetteerde bekwaamheden en eigenschappen, noch door meten, noch door kwalificaties. De objectieve methode moet hier falen, hoe juist op zichzelf haar bij de experimentele psychologie aansluitend streven ook is.

De resultaten van de bespreking door enige waarnemers van een candidaat worden kort daarna door een der proefleiders neergelegd in een schriftelijk rapport. Hij schept daarbij een nieuwe karakterologische synthese. Hij ziet hem hierbij niet in één moment, maar in zijn ontwikkeling en mogelijkheden; niet bepaald maar slechts geconditionneerd ‘verwikkeld’ in en door zijn aanleg en milieu. Hij leeft met hem mee, maar tracht tevens boven hem te staan en afstand tot hem te nemen. Dit laatste vooral met het oog op de conclusie, die elk rapport moet besluiten: een samenvatting van het karakter in verband met beroepskeuze, plaats in het bedrijfsleven, therapie van psychische remmingen, toekomstmogelijkheden in het algemeen.

Bij het schrijven van het rapport doet de beperking van de taal en het denken zich weer geducht voelen. De bespreking en het rapport bedienen zich beide van woorden ook, ten dele althans, de ‘bespreking’ die de proefleider over de proefpersoon met zichzelf voert. Een woord is een algemeen iets, een schema, waarmede het individuele nooit ten volle wordt gekwalificeerd. Wie een rapport schrijft, beleeft telkens het probleem van de kwadratuur van de cirkel. Hij krijgt het gevoel met een aantal korte, rechte staafjes de kromming van een hals, de fijnheid van keel- of oogpartij te beleggen: men raakt de werkelijke lijnen, men benadert en volgt ze, men heeft ze niet in hun eigen structuur. Dit eigene echter in een rapport vast te leggen is een bij uitstek artistiek, creatief werk. Het is met woorden — het maken van een portret. En deze vergelijking heeft nog een andere verdienste. De werkelijke gelijkenis van een portret (zijn ‘waarheid’) zal groter zijn naarmate het minder een objectieve copie is, en deze gelijkenis kan slechts dié kunstenaar maken, die een eigen subjectieve signatuur heeft. Hoe groter kunstenaar, hoe meer kans dat de waarheid op het doek wordt neergelegd. Een portret is een ‘geïnterpreteerd’ mens. Een goed psychologisch rapport is ook een geïnterpreteerde persoon. Hiervoor is een ander mens, in dit geval de psycholoog, met zijn hele eigen persoonlijkheid een onmisbaar medium.

Psychotechniek is psychologie in dienst van maatschappij en samenleving. Wie een slechte meester dient, wordt zijn slaaf. Hij heeft te volgen op straffe van ondergang en het resultaat van zijn arbeid kan van een zegen tot een vloek worden. De psychotechniek is tot nu toe, doordat zij in dienst stond van de maatschappij zoals deze was, ten zeerste in haar mogelijkheden en realisatie beperkt; haar doelstellingen zijn scheef getrokken. De keuze van een beroep werd nauwelijks bepaald door de aanleg, maar op zijn best door wat van die aanleg bij het onderzoek tot uiting kwam en verder voornamelijk door de maatschappelijke positie en wensen van de candidaat.

Beide factoren hangen en nauwste samen en zijn op hun beurt bepaald door de plaats welke men in de samenleving inneemt. Nog altijd maakt in hoofdzaak het milieu uit, in hoeverre een kind (van zijn geboorte af) zijn intellectuele en karakterologische aanleg realiseren kan — bij het psychotechnische onderzoek zijn beide factoren niet meer te scheiden: de kinderen van betere komaf presteren in doorsnee meer of veel meer dan die uit het proletariaat en geven een betere prognose, wat sommige psychologen tot de overtuiging brengt, dat de maatschappelijke verhoudingen niet anders zijn dan wat biologisch gegeven is.

Bovendien: voor minder begaafden met een ruime beurs zoekt de psychotechniek speciale scholen, denkt zij een leermethode uit, die aangepast is aan de individuele behoeften of tracht zij mogelijkheden te vinden, die in overeenstemming zijn met de maatschappelijke komaf... zij staat immers ‘in dienst’ van de samenleving en wordt door deze samenleving bepaald.

Voor minder begaafden uit de arbeidersklasse kan zij weinig of niets bereiken: een speciale therapie is te duur, speciale scholen (behalve voor achterlijken) zijn er niet en bij elke keuze van personeel leggen zij, juist als de psychotechniek meespreekt, onherroepelijk het loodje.

Erger wordt het bij de personeelsselectie op grote schaal. De bedrijven, waarvoor de psychotechniek werkt, zijn allerminst gericht op het belang en de vrije ontwikkeling van de persoonlijkheid — meer op het maken van winst. Zij kunnen trouwens niet anders.

Idealistische leuzen als: ‘de juiste man op de juiste plaats’ — ‘ieder vinde werk naar zijn aanleg’ worden gekoppeld aan het belang van de productie, die er op gericht is, uit elke werkkracht te halen, wat er uit te halen valt. Kan een jongen (krachtens enkele motorische eigenaardigheden) het spinnen sneller leren dan het weven, dan wordt hij ‘in zijn eigen belang’ tot spinner gemaakt. Na een korte opleiding heeft het bedrijf aan hem een uitstekende kracht en hij doet op hoge leeftijd nog hetzelfde werk.

Dat hij als mens volkomen verstart, doet minder ter zake. Integendeel, hij ziet het als de kans van zijn leven, want hoevelen worden niet tegen hun twintigste jaar, zonder vakkennis en zonder vooruitzichten, op straat geworpen? De huidige psychotechniek kan niets voor hen doen, noch wat de beroepskeuze, noch wat de personeelsselectie betreft.

Maar de psychotechniek der toekomst, wanneer zij zich in dienst stelt — volgens de definitie, die wij in het begin van dit artikel gaven — niet van de huidige, maar van een betere samenleving, krijgt een ander aspect. Zij zal haar richting wijzigen en haar werkterrein verplaatsen. Zij dient en volgt, maar zij stuwt tevens. Zij helpt de gemeenschap opbouwen, die haar als opdrachtgeefster de beste kansen biedt.

In het volgende geven wij enige perspectieven, eerst op algemeen sociaal gebied, daarna op het terrein van het bedrijfsleven.

Wat het eerste betreft: Een verplichte keuring van allen die de lagere school verlaten, in beangstigend nauw contact met de arbeidsmarkt en bindende beroepstoewijzing, zoals dat in Duitschland geschiedde, achten wij voor Nederland niet aan de orde. Ondanks het ‘hoger beroep’ dat tegen de beroepstoewijzing open stond, was hier eerder het nationaal-socialistische volksbelang aan het woord dan de nieuwe democratie.

Daarnaast zijn er nog twee bezwaren: voorlopig zijn de psychotechnische laboratoria hier te lande bij lange na niet sterk genoeg om bij een plotselinge toevloed van 80.000 proefpersonen per jaar voldoende aandacht aan elk individu te geven. Een behoorlijk beroepskeuze-advies vraagt ongeveer 16 uur werk — en komt tot stand door de samenwerking van 5 à 7 geroutineerde psychologen en een beroepskeuze-adviseur. Bij massaal of vluchtig onderzoek zijn de fouten enorm — de psychotechniek heeft hier in de afgelopen jaren haar leergeld betaald. Men is bij massa-onderzoek gedwongen in hoofdzaak een beroep te doen op de abstracte woord-intelligentie en zodoende worden, naast andere onrechtvaardigheden, speciaal de vertegenwoordigers van de gegoede klasse bevoordeeld. Dit laatste is trouwens, vóór de maatschappij en daarmede de psychotechnische methode zeer grondig gewijzigd is, bij elke testering op grote schaal het geval. Aanleg en milieu zijn immers niet te scheiden.

Wel menen wij, dat het vragen van een beroepskeuzeadvies sterk zal toenemen en ook, dat de adviezen beter tot hun recht zullen komen, aangezien de kansen voor iedereen langzamerhand meer gelijk worden. Ook hier kan de psychotechniek een stuw'ende factor zijn: naast — straks i.p.v. — de maatschappelijke plaats van de ouders krijgt de persoonlijke aanleg op het kiezen van een beroep de overhand.

Zeker even sterk of sterker zal de toegepaste psychologie zich straks doen gelden in de bedrijfsverhoudingen waar, naar wij hopen, de massawerkloosheid tot het verleden zal gaan behoren, zodat de keuring vanzelf een andere betekenis krijgt. Zij richt zich op de vraag, welk werk voor de betrokkene het meest geschikt is — niet op de beslissing: werken of stempelen!

Binnen het bedrijf stelt de psychotechniek zich in dienst van de nieuwe democratie, die zij helpt grondvesten en voorbereiden. Zij tracht elke arbeider tot medewerker te maken, tot een zelfstandige drager van het bedrijf, die belangstelling heeft voor de gehele gang van zaken, en zich mede verantwoordelijk voelt. Zij wil de kunst van samenwerken herstellen, die na de Middeleeuwen schijnt verloren te zijn gegaan, maar nu bewust, met gebruikmaking van alles, wat in de afgelopen eeuwen gevonden is.

Zij tracht dus die kunst te herstellen met wetenschappelijke middelen en op hoger niveau, waarbij aan de eisen van elk individu afzonderlijk ten volle recht wordt gedaan. Zij zal te dien einde voortdurend contact moeten houden met de vakvereniging in al haar geledingen — zij immers is in de afgelopen decenniën de grote factor in de bewustwording van de arbeidersklasse geweest.

Dat verder zulk een arbeid alleen mogelijk is, wanneer het bedrijf niet om de winst bedreven wordt, maar wanneer de méns in het middelpunt van de belangstelling bij productie en distributie beide staat, behoeft geen nader betoog.

De psychotechniek kan in deze een sterke stimulans zijn. Zij tracht de mens in en door zijn arbeid, waar hij begrip van krijgt en die hij leert beheersen, tot meer te maken dan alleen maar een meedraaiend rad aan de machine — tot de drager van staats- en bedrijfsleven beide. Alleen wie werkt — d.w.z. bewust met anderen samenwerkt — krijgt inzicht in de werkelijkheid.

Elke arbeider dient kijk te krijgen op het arbeidsproces en de organisatie, op techniek, calculatie, planning, tarifiëring — kortom op alles, wat betreft de gemeenschap, waarin hij werkt, en waarin het gemenebest zich weerspiegelt en tevens zijn grondslag vindt.

Wij noemen van de maatregelen slechts enkele — in vogelvlucht. Een en ander dient telkens aangepast te worden aan de structuur van elk bedrijf, de eigenaardigheden van de streek, de eisen van het beroep, de speciale organisatie en de mogelijkheden in de verschillende personen.

Bedrijfsopleiding, volgens psychologische gezichtspunten en in overleg met de vakbeweging in elkaar gezet. De opleiding in de meeste vakken laat nog alles te wensen over. Veelal laat men de leer. . lingen maar zelf wat tobben. Foutieve beL g wegingen worden niet gecorrigeerd, omslachtige methoden moeten zelf worden verbeterd, met als gevolg een veel langere aanleertijd dan nodig zou zijn bij doelbewuste training of het nimmer bereiken van vakmanschap. In dit opzicht heeft de Zwitserse psychotechnicus Ir Canard baanbrekend werk verricht. Maar naast een zinvolle bedrijfsopleiding geve het bedrijf lessen in algemene ontwikkeling. Dus b.v. voor de textielindustrie: eerst een uiteenzetting van de machine, waaraan de leerling zelf werkt, dan van andere machines, hun ontstaan en verbetering. Daarna de grondstof, wol, vlas of katoen, het kweken, de plaats van herkomst, aardrijkskunde, geschiedenis van handel en industrie . . . kortom alles, wat aan het werk ‘vastzit’ in de ruimste zin van het woord.

Elke arbeider lere meer specialisaties beheersen, zodat zijn geest soepeler blijft en hij niet vroegtijdig tot een werkmachine verstart. Pas op deze wijze is het mogelijk kijk te krijgen op het werk van andere afdelingen, wat ook de samenwerking ten goede komt. Bovendien heeft men, bij soepeler en veelzijdiger medewerkers, minder verzet te vrezen tegen voorstellen tot reorganisatie, die anders vaak afstuiten juist op de passieve weerstand van conservatieve arbeiders en voorlieden. De voordelen bij een omzetting van het bedrijf of overbelasting van enkele afdelingen liggen voor de hand.

Individueel onderzoek van ieder die in het bedrijf werkt, met het oog op zijn of haar mogelijkheden — nu en in de toekomst. Breken met de gewoonte, een arbeider van zijn twintigste tot zijn zestigste jaar hetzelfde werk te laten doen, maar de levensloop in het bedrijf zoveel mogelijk in overeenstemming brengen met de biologische ontwikkeling.

In grote trekken gezien: tot het 25ste jaar: opleiding; 25—40 jaar: werken in één of liefst meer beroepen; 40—50 jaar: organiseren, leiding geven; op oudere leeftijd een meer adviserende of paedagogische werkkring. Natuurlijk geldt dit schema lang niet voor ieder; de mogelijkheden worden bepaald door de individuele structuur van elke proefpersoon en verder door de maatschappelijke en industriële ontwikkeling. Speciaal de beantwoording van de vraag, hoeveel werk de machine ovemeemt, speelt een beslissende rol.

Een algemene inventarisatie en planning van de te verrichten arbeid aan de ene kant — het krijgen van een overzicht over de beschikbare arbeidskracht aan de andere kant zal in elk geval noodzakelijk zijn; streeksgewijze, nationaal en internationaal.

Psychologisch onderzoek naar de meest rationele wijze van beloning voor elke afzonderlijke werkzaamheid afzonderlijk (stukloon, uurloon, groepsloon) en voor elke functie, in verband met de omvang van de verantwoordelijkheid, de organisatie, vakkennis, betrouwbaarheid, er..... varing en verdere kwaliteiten, die voor het uitoefenen van deze werkzaamheden nodig zijn.

Daarnaast een onderzoek naar de waarde, die elke functie in het bedrijf als geheel vertegenwoordigt. Onderzoek naar de beste werkmethoden (o.a. met behulp van de film) en het tempo; in het algemeen en voor elke arbeider afzonderlijk. Met het idee, dat één methode ‘die einzig richtige’ zou zijn, hebben wij langzamerhand gebroken. Verder dienen werktuigen, werktijden en werkplaatsen onder de psychologische loupe te worden genomen. Localiteiten, licht, kleuren, temperatuur, lawaai, muziek, hoogte en bouw van stoelen en werkbanken, rustpauzen, vermoeidheid, recreatie — alles heeft, naast een technische, ook — en misschien sterker —een psychologische kant.

‘Behoort dit alles nog tot de psychotechniek?’ zal de lezer wellicht geneigd zijn te vragen. Ongetwijfeld. Psychotechniek is toegepaste psychologie in de ruimste zin van het woord — toegepast dus niet alleen op de mens, maar ook op de maatschappij, d.w.z. op de wijze van samenwerken. De oudste psychotechnici hebben, naast het onderzoek van het individu, speciaal op deze taak het oog gehad — maar de kapitalistische ontwikkeling van het bedrijfsleven heeft eenzijdig de keuring naar voren getrokken—en wel vooral op de massale testering, waarbij speciaal op de groei en de mogelijkheden van ieder afzonderlijk wordt gelet; zij passen geen van beide in de kapitalistische maatschappij. Zij kunnen zich eerst ontwikkelen in de nieuwe democratie, waarbij niet de winst of het belang van de ondernemer, maar het levensgeluk van elk mens de doelstelling vormt.

Zulk een democratie komt niet vanzelf of ineens. Zij wordt langzamerhand voorbereid, ook door de werkzaamheid van de psychotechniek. Deze tracht op haar wijze mede te werken aan de komst van een maatschappij, waarin de vrije ontwikkeling van ieder de grondslag voor de vrije ontwikkeling van allen is.

T. KUIPER en D. J. VAN LENNEP M. van der Heyden, De culturele betekenis der psychotechniek. Een sociaal-psychologische studie, 1941.