Ensie 1946

Redactie Harmen de Vos, Philip Kohnstamm (1946)

Gepubliceerd op 15-05-2019

Film

betekenis & definitie

De gesproken en geschreven taal, woordklank en woordbeeld, zullen voor de mens het correspondentiemiddel bij uitstek blijven en door de taal zullen hem altijd informatorische bronnen worden geopend van de eerste orde.

Door de vervolmaking van de grafische technieken heeft de afbeelding, het beeld de woordentaal in sommige opzichten overwoekerd en door de film zelfs een zekere suprematie verkregen.

Tot 1896 kende men in enige verscheidenheid slechts het statische beeld. De mens heeft echter van de Oudheid af de behoefte gevoeld en het streven gekend, om een beweging, die plaats gehad heeft, vast te houden, als het ware te conserveren, en door kunstmatige middelen de beweging naar zijn wil zich in afbeelding te doen herhalen.

De film ontwikkelde zich in de eerste plaats als een middel tot amusement, terwijl daarnaast de informatorische en instructieve waarden staan. Het amusementselement kon zich op de voorgrond dringen, doordat aan het oude verlangen, om door middel van elkaar opvolgende beelden een verhaal te vertellen, op technisch bevredigende wijze kon worden voldaan. Meer nog dan bij het verhalende woord is bij. het verhalende beeld voor de toeschouwer een vlucht uit de werkelijkheid van zijn leven gemakkelijk gemaakt en kan hij zich met minder storingen overgeven aan de droom, die voor ontzaglijk velen een ‘weeldedroom’ moet zijn, al of niet omgeven door meeslepende muziek.

Dit verlangen geeft de basis voor de exploitatie van de z.g. speelfilms. De personen, die de filmmaker als objecten nodig heeft, de spelers, leveren de voornaamste ingrediënten voor de bevrediging van het publiek; naar deze spelers gaat dan ook een grote verering uit, vaak ten onrechte.

Deze film wisselt spanning en ontspanning af; het goede vindt steeds zijn beloning, het kwade — zoals de film dat voorstelt — bijna altijd zijn straf. De film bespeelt de sentimenten en doet menigmaal een beroep op de sentimentaliteit.

Van informatieve waarde zijn vooral de journaalfilms.

In de laatste tijd zijn daarbij gekomen de filmieke documenten, zoals zij gebruikt zijn bij het proces te Neurenberg tegen de oorlogsmisdadigers.

Films, welke een verslag geven van een reis, tot onderwerp hebben het leven der volken, de voorstelling van natuurverschijnselen, het productieproces in de techniek en de agrarische bedrijven, rekent men in het algemeen tot de ‘documentaire’ films. Zij hebben in hoofdzaak een informatorische strekking. Waar zij mede de bedoeling hebben, de toeschouwers op min of meer lesmatige wijze inzicht te geven in haar onderwerp, zijn documentaire films tevens instructief. Hoe meer het accent valt op het instructieve, hoe meer bij de samenstelling aan onderwijskundige eisen moet worden voldaan.

De film is nog in een periode van de ontwikkeling van haar expressiemiddelen. De filmcritiek in de meer aesthetisch gerichte filmperiodieken heeft veel bijgedragen tot deze ontwikkeling en in de strijd voor de veredeling van de film hebben velen de mogelijkheden van de beeldentaal leren inzien, een meer zuiver gevoel gekregen voor haar vormen en deze leren verstaan.

Al moet men constateren, dat de film in haar huidige verschijning in veel opzichten is te kort geschoten, en keuringsvoorschriften niet konden uitblijven, toch staat vast, dat zij inderdaad het culturele peil van de massa kan verheffen. Zij is van buitengewoon sociaal en maatschappelijk belang. Haar taal is internationaal en door haar inhoud kan zij de gedachte versterken, dat elk volk de andere volken nodig heeft en niet alleen kan staan op de aardbol. In dit opzicht is een belangrijke taak weggelegd voor de Unie der Verenigde Volken. Ook de Volkenbond heeft dit reeds ingezien en getracht door publicaties en congressen invloed uit te oefenen.

De overtuiging, dat de film met groot succes dienstbaar gemaakt kan worden aan sociale voorzieningen, heerst algemeen. Men denkt daarbij bijvoorbeeld aan hygiënische kwesties, moederschaps- en zuigelingenzorg, voorlichting over venerische ziekten, huwelijksmoraal, beoefening van beroepen en bedrijfsveiligheid, ontwikkeling van de spaarzin, lichamelijke opvoeding, enz.

In verschillende landen heeft de film toepassing gevonden bij het onderwijs in al zijn schakeringen. Op dit gebied moeten nog verschillende vragen worden opgelost door studie en experiment. Zeer belangrijk is daarom de mogelijkheid, de film in de school zelf te brengen.

Tot 1933 bestond het filmmateriaal bijna uitsluitend uit een sterk brandbare samenstelling, zodat de projectieapparaten slechts konden worden opgesteld in speciale cabines. De theater-films hebben een internationaal genormaliseerd formaat van 35 mm breedte.

Allengs kwamen andere formaten in gebruik, waarvan tenslotte dat van 16 mm breedte internationaal werd. De ‘smalfilm’ kan zonder technische bezwaren gemaakt worden van een materiaal, dat niet spoedig vlam vat, en bij de projectie kan men volstaan met een eenvoudiger apparatuur en met enkele simpele veiligheidsmaatregelen. Daardoor is het mogelijk de film buiten het bioscooptheater, resp. de schoolbioscoop (die in het verleden belangrijk pionierswerk heeft verricht) te brengen en in het klasselokaal te vertonen. Op deze mogelijkheid berust het werk van instellingen, die tot taak hebben onderwijsfilms te produceren volgens de didactische beginselen, in de hierboven aangegeven beschouwingen ontwikkeld. Natuurlijk dient dan de onderwijzer niet alleen met de techniek van de projector, maar in het bijzonder met de didactiek van de film als leermiddel vertrouwd te worden gemaakt. In ons land is met de toepassing van de onderwijsfilm een bescheiden begin gemaakt; verdere uitbreiding van dit leermiddel zal mogelijk zijn, zodra projectoren in voldoend aantal beschikbaar komen.

Voor het gebruik in kleine kring bestaat het 8 mm-formaat, dat met de 16 mm-smalfilm concurreert bij het filmamateurisme.

S. P. VAN ’T HOF