Ensie 1946

Redactie Harmen de Vos, Philip Kohnstamm (1946)

Gepubliceerd op 15-05-2019

Radio en volksontwikkeling

betekenis & definitie

De radio heeft vele aspecten: de politieke (waarvoor de totalitaire regimes de grootste belangstelling hadden), de culturele (men denke aan de uitzending van concerten uit binnen- en buitenland), de journalistieke (getuige de groei van een zelfstandige radionieuwsdienst), de commerciële (waarvoor men vooral in Amerika oog bleek te hebben), de sociale (tot uiting komend in rubrieken als het ‘kwartier van de arbeid’), de technische (zowel in agrarisch als industrieel opzicht), de politionele en individuele (verzoeken om aanhouding en S.O.S.-berichten), de economische (vooral op internationaal terrein), de ethisch-godsdienstige, e.a.

Een groot deel van het program is echter samen te vatten onder het gezichtspunt der volksontwikkeling. De radio kan haar bijdrage leveren tot de sociale vorming, de opvoeding tot goede staatsburgers, tot bewuste medewerkers aan het maatschappelijke leven, tot leden van een zich vormende volkerengemeenschap, tot beschaafde en goedgeïnformeerde twintigste-eeuwers, tot mensen, die streven naar een evenwichtige levensstijl, en wier zedelijk en religieus bewustzijn is verdiept door bezinning en toetsing der beginselen. Elke omroep heeft de taak, in voordracht en hoorspel, ontspanning en voorlichting, lezing en cursus, sociaal-paedagogisch werkzaam te zijn, volgens een bepaald plan en geleid door bepaalde algemene beginselen.

Het eerste principe moet zijn, dat ‘het luisterend publiek’ geen uniforme eenheid is, maar een verscheidenheid. Verschillende maatschappelijke groepen (arbeiders, boeren) moeten op eigen manier worden toegesproken; in de verschillende provincies wordt dikwijls een andere taal gesproken (niet alleen letterlijk); de naar levensbeschouwing aaneengesloten groepen bezitten een eigen stijl, een eigen klimaat, een reeks eigen aangrijpingspunten voor het ontwikkelingswerk. Daarom behoort het geestelijk en sociaal federalisme te worden gerespecteerd, evenals het regionale. Afzonderlijke zendertjes in de niet-Hollandse gewesten (gelijk thans bestaan in Groningen en Maastricht-Beek) zijn winst voor onze radiocultuur. Voorts is het juist, om de plattelandsuitzendingen niet te beperken tot het technisch-agrarische, doch tevens een cultureel perspectief te openen. Speciale organisatiekernen uit de maatschappelijke en geestelijke volksgroepen moeten hun bijdrage leveren aan het radio-geheel, en het contact leggen tussen de gevarieerde luisteraarsmassa en de omroep.

Anderzijds echter (tweede principe) mag dit alles niet leiden tot versnippering, zó, dat men naar elkanders uitzendingen niet ‘behoeft’ te luisteren, en er zich niet verantwoordelijk voor gevoelt. De betrekkelijke autonomie behoort onder de norm der solidariteit te staan en de zoeven genoemde ‘organisatiekernen’ moeten behoed worden voor het gevaar, uit te dijen tot machtsapparaten. Sociaal-paedagogisch, immers, is het wel juist, uit te gaan van het geestelijk en maatschappelijk bezit, de sfeer van de luisteraar, maar eveneens is het nodig, daarbij niet stil te staan, doch zijn horizon te verwijden, hem te doen gevoelen, dat zijn eigen, specifieke levenskring gelegen is binnen grotere gehelen.

De radio moet dus verankerd zijn in de bevolking, maar er tevens tot op belangrijke hoogte onafhankelijk tegenover staan. Natuurlijk behoort men (vooral in artistiek opzicht) bij menige uitzending rekening te houden met het gegeven peil der luisterende massa. Deze luisterende massa heeft echter géén recht op wansmaak, ook al zou ze die eisen. Wel heeft ze recht op eenvoud. Evenmin heeft ze (wat het staatkundige leven aangaat) recht op demagogie, verdachtmaking en ophitsing. Het is de taak der overheid (derde principe), te zorgen, dat alle groepen het hun toekomende krijgen, met radicale uitschakeling van wat anderen kwetsen kan (b.v. antipapisme), van wat in strijd is met de geestelijke of politieke grondslagen van staat en volk (b.v. nihilistische propaganda), en van al wat, in het algemeen, de saamhorigheid kan ondermijnen (b.v. ieder onverdraagzaam sectarisme).

In de staatsburgerlijke vorming (vierde principe) behoort te worden gezocht naar het principiële ener- en het actuele anderzijds. Post scripta na de nieuwsuitzending bevorderen de ‘public spirit’, mits ze verantwoordelijkheidsgevoel paren aan onafhankelijkheid en bezonnenheid van oordeel. Aan de politieke groeperingen en studiegemeenschappen late men de taak, de luisteraar voor te lichten omtrent de grondproblemen van het staatsleven en de oplossingen, die daarvoor gegeven zijn.

De religieuze uitzendingen (vijfde principe) behoren tot het domein der kerken, doch deze hebben stellig het recht te eisen, dat diensten en catechisaties in het geheel der uitzendingen passen, en dus worden opgenomen in een atmosfeer, die hun strekking niet ontkracht.

Het artistieke gedeelte (zesde principe) zij getrapt, d.w.z. men moet opklimmen van de eenvoudigste, beredeneerde paedagogie, tot het commentaarloos genieten van een ‘moeilijk’ concert. Men moet zich zoveel mogelijk rekenschap geven van grootte en gehalte der luisteraars-groep, die door een bepaalde uitzending wordt bereikt en dit zo mogelijk ook toetsen door opiniemeting e.d., opdat eenzijdigheid van programma wordt vermeden, hetzij naar de ‘intellectuele’ kant, hetzij naar de kant van het ‘grote publiek’. Ontspanning en inspanning moeten eveneens zuiver worden gedoseerd.

In de Verenigde Staten heeft men volledige radiovrijheid, met als gevaren: kapitalistische en commerciële exploitatie, cacofonie en stelselloosheid. Elders (b.v. in Frankrijk en België) heeft men staatsradio, waarnaast de omroepverenigingen slechts een armzalig bestaan leidden (hun terugkeer na de oorlog is nog op zijn minst onzeker). In Engeland werkte de B.B.C. in de practijk wel ‘federalistisch’, en steunde zij min of meer op plaatselijke ‘luisteraarsclubs’, doch de centrale leiding was toch zéér zelfstandig. In Nederland kende men een volledige zelfstandigheid der principiële verenigingen, doch was de klacht over versnippering en onvoldoende solidariteit veelvuldig.

De weg moet gevonden worden naar een synthese tussen saamhorigheid en verantwoordelijkheid in eigen kring — een weg die leidt naar groter en rijker geschakeerd nationaal leven, tevens naar meer efficiency. H. BRUGMANS