Ensie 1946

Redactie Harmen de Vos, Philip Kohnstamm (1946)

Gepubliceerd op 15-05-2019

Psychologie (omschrijving, indeling)

betekenis & definitie

Wij hebben in de voorgaande paragrafen gesproken over geschiedenis en methode der psychologie en moesten daarbij dus onderstellen, dat de lezer althans een voorlopige notie heeft, welke wetenschap met dat woord wordt aangeduid. Maar een nauwkeurige omschrijving hebben wij nog in het midden gelaten.

En zelfs is gebleken, dat in de loop der geschiedenis, dat wat met de term psychologie bedoeld werd, belangrijk van inhoud heeft gewisseld. Terwijl voor Aristoteles psyche het levensbeginsel is van al wat leeft, zodat er ook van de psychologie van een plant kan worden gesproken, beperkt Descartes haar gebied streng tot de verschijnselen van het zelfbewustzijn, zodat ook het dier buiten de psychologie wordt gesloten.

Nu is deze laatste beperking naar het oordeel van alle deskundigen buiten kijf te eng. Reeds het veld van de menselijke belevingen is ruimer dan dat van zijn zelfbewustzijn, die belevingen, waarin een duidelijke splitsing aanwezig is tussen het belevende ‘Ik’, en de inhoud, die beleefd wordt. Een voorbeeld. Ik zit aan mijn schrijftafel verdiept in mijn werk, toch wetende, dat ik alleen in huis ben en dus ‘op de bel moet letten’. Plotseling spring ik op. Ging daar niet de bel? Inderdaad, de melkboer is aan de voordeur. Ik heb dus wel zijn bellen gehoord en in zoverre in ‘mij’ opgenomen, maar ik heb het niet onmiddellijk in die zin ‘bewust’ opgemerkt, waarin ik thans let op het contrast van de zwarte schaduw van mijn pennehouder met het witte papier. Leibniz heeft die twee vormen van wat beide bewustzijn genoemd wordt door twee technische termen onderscheiden. Hij spreekt van perceptie en apperceptie, van percipiëren en appercipiëren. Het beleven in de zin van iets zien, horen, ruiken, voelen, zonder dat de eigenaardige splitsing van ‘mij’ en ‘mijn object’ tot stand komt, noemt hij percipiëren en de optredende beleving perceptie; appercipiëren en apperceptie vooronderstellen het opmerken en weten, dat ik beleef en daarom tevens de rangschikking van het waargenomene in een bepaalde denkvorm, de aanduiding met een bepaalde naam.

Wij kunnen reeds de conclusie trekken, dat de beperking van de psyche tot het geheel der appercepties, zoals Descartes bedoeldq, zeker te eng is; de percepties behoren ongetwijfeld ook daartoe. En eveneens datgene, wat in mijn geheugen is opgeborgen, wat ik op 't ogenblik ook niet percipieer en wellicht eerst met grote moeite uit zijn latente staat tot apperceptie zou oproepen. Zonder die onderstelling zou het verband tussen de bewustzijnstoestanden, in de zin zowel van apperceptie als van perceptie, wegvallen en de psyche in een aantal brokstukken uiteenvallen, terwijl alles toch op samenhang wijst.

Ook de samenhang van vóór en na een droomloze slaap zou aldus onbegrijpelijk worden gemaakt. En de moderne leer van het ‘onbewuste’ of ‘onderbewuste' — waarop wij in paragraaf 6 dieper ingaan — versterkt nog in hoge mate de argumenten tegen de cartesiaanse identificatie van psyche en zelfbewustzijn.

Om die te enge omschrijving te ontgaan heeft de Engelse psycholoog Mac Dougall in zijn in 1908 verschenen ‘Introduction to Social Psychology’ voorgesteld, de psychologie te omschrijven als de wetenschap van de geest (mind) , of liever als die van het gedrag of de gedragingen van mens en dier (the Science of conduct or behavior). Daarmede wilde hij er tevens de nadruk op leggen, dat elk verschijnsel, dat in de psychologie thuis hoort, óók beschouwd kan worden naar zijn lichamelijke zijde. Deze ruimere omschrijving zou zeker als bruikbaar in aanmerking komen, ware het niet, dat enige Amerikaanse psychologen, zeer tegen de bedoeling van Mac Dougall in, de naam Behaviorisme zijn gaan gebruiken voor hun zienswijze, dat men wetenschappelijk in ’t geheel niet van bewustzijn, laat staan van zelfbewustzijn kan spreken en dat het enige voor wetenschappelijk onderzoek toegankelijke gebied, dat der lichaamsbewegingen is. Dientengevolge wordt deze omschrijving van psychologie moeilijk bruikbaar voor hen, die het op dit fundamentele punt volstrekt oneens zijn met de behavioristen.

Zo doet zich de voor de buitenstaander zeer verrassende omstandigheid voor, dat een algemeen aanvaarde omschrijving van wat onder psychologie verstaan moet worden, eigenlijk niet te geven is. Voor den deskundige is dat echter geen ernstig bezwaar; hij ondervindt van dat ontbreken van een nauwkeurige afbakening van de grenzen van zijn gebied nauwelijks hinder. De ruimste en laatste begrippen laten zich toch niet definiëren; behoefte aan nauwkeurige definitie heeft hij alleen binnen zijn werkterrein, om de daar gebruikte begrippen nauwkeurig te onderscheiden. En door de snelle groei van het werk, in het bijzonder in deze eeuw, is daar veel in groei en beweging, zodat juist de meest algemene begrippen zich het minst tot langdurig geldende definities lenen.

Iets dergelijks geldt, althans ten dele, ook van de onderverdeling van het gebied der psychologie. De door de 18de-eeuwse vermogenspsychologie met emoties of gevoelens tot een driedeling aangevulde aristotelische onderscheiding tussen kennis- en wilsverschijnselen wordt weliswaar nog vrij algemeen aanvaard en ook wij zullen haar blijven volgen. Maar in tegenstelling met wat in de 19de eeuw herhaaldelijk beproefd werd, nl. deze als gescheiden gebieden te behandelen, of ook wel de ene groep uit de andere af te leiden, wordt thans de nadruk sterk gelegd op de totale eenheid van de Persoon, waarvan de drie genoemde gebieden slechts onzelfstandige kanten of momenten zijn. Daarom zullen wij aan de bespreking dier afzonderlijke gebieden in 7, 8 en 9 laten vooraf gaan een behandeling van de Totaliteit van haar bewuste en onbewuste delen (5 en 6).

Daarmede zijn die onderdelen beknopt ter sprake gekomen, die voornamelijk letten op wat algemeen in het zieleleven wordt aangetroflen. Vaak worden deze gebieden dan ook verenigd onder de naam van Algemene Psychologie. Wij laten daarop een tweetal paragrafen volgen, waarin het leidende gezichtspunt juist is de beschrijving van de onderlinge verschillen; daarom spreekt men hier ook wel van differentiële of speciale psychologie, een term, die ook wel ruimer wordt genomen en geen duidelijk afgebakende omvang heeft. Als eerste dezer onderwerpen bespreken wij de pogingen om de individuele persoonlijkheid naar de verscheidenheid der daarbij voorkomende karaktertypen te ordenen en te beschrijven. Als tweede komt ter sprake het weinige, dat tot nu toe verricht is om op enigszins gelijksoortige wijze de verschillende typen van mogelijke wereldbeschouwing overzichtelijk te ordenen, een vraagstuk, dat, gelijk wij zullen zien, met het voorgaande nauw verband houdt.

Systematisch, binnen het kader van de psychologie op zichzelf gesteld, zou thans de beschouwing naar genetisch gezichtspunt moeten volgen. Het verreweg belangrijkste deel daarvan echter, de kinderpsychologie of juister de beschouwing van de wordende mens in de verschillende fasen van zijn ontwikkeling, hebben wij, om herhaling te vermijden, in dit werk bij Opvoeding moeten onderbrengen, zodat wij hier slechts luttele bladzijden aan de psychologie der lagere cultuurtrappen wijden.

Het leven in de verschillende kringen der menselijke gemeenschap, dat in het voorgaande meer op de achtergrond bleef, vraagt dan in de sociale psychologie onze aandacht. Dan zou de meest fundamentele vorm van alle levensgemeenschap, die van de mens met God, aan de orde moeten komen, waarover echter reeds onder Godsdienst is gesproken, waarnaar wij hier dus verwijzen. Wij besluiten daarom onze zuiver theoretische beschouwing met een enkel woord over de verschillende opvattingen, die bij de term groepenpsychologie aanknopen.

Uit de practische of toegepaste psychologie behandelen wij dan allereerst de Psychotechniek in haar belangrijkste toepassing en daarna een zeer speciale methode, de grafologie, omdat deze in de practijk der karakterdiagnose een belangrijke plaats heeft verworven. Vervolgens geven wij een beschrijving van de z.g. occulte verschijnselen en samenhangen, waarvan het feitelijk bestaan in wetenschappelijke kringen nog slechts ten dele erkend wordt, hoewel de wetenschappelijke bestudering ervan toch al van enige decenniën terug dateert. Zij bieden echter o.i. zoveel opmerkenswaardigs, dat het ons onjuist zou toeschijnen de parapsychologie geheel voorbij te gaan. Wij besluiten met een paragraaf over de sociofysiologie, die de menselijke verrichtingen in hun samenhang met de maatschappij bestudeert.

Wellicht zullen sommige lezers de bedenking voelen opkomen, dat zij op deze wijze generlei voorlichting krijgen omtrent delen der psychologie, die zij Scholen toch herhaaldelijk hebben horen noemen, zoals Gestaltpsychologie, structuurpsychologie, Individualpsychologie, personalistische psychologie, voluntaristische psychologie en soortgelijke. Met het oog op de veelheid van deze elkaar vaak zelfs vrij heftig bestrijdende ‘psychologieën’ heeft men zelfs gesproken van de chaotische toestand der huidige psychologie. Ons antwoord is, dat door de genoemde en dergelijke namen ten onrechte de indruk wordt gewekt, alsof men hier te doen zou hebben met verschillende takken of vormen der psychologie, waartussen men tot een keuze zou moeten komen.

Wat door zulke namen wordt aangeduid, zijn echter niet takken of delen der psychologie, maar scholen van psychologen, die hier gelijk in elke snel groeiende wetenschap bestaan, maar helaas juist hier de ietwat misleidende naam van een afzonderlijke psychologie dragen. Zulk een school wordt gedragen door een gemeenschappelijk gezichtspunt, vaak afkomstig van een gemeenschappelijke leermeester, wiens inzichten met grote warmte en niet zonder eenzijdigheid worden bepleit.

Voor degene, die een grondige studie wil maken als vakpsycholoog zijn deze discussies en strijdpunten natuurlijk van groot belang, voor een eerste inleiding in dit wijde veld dienen zij echter weinig op de voorgrond te treden. Wij zullen er dus alleen terloops en waar ons dat onvermijdelijk lijkt, gewag van maken.

Grundlage, 1935.

C. T. Bigot, Ph. Kohnstamm en B. G. Palland, Leerboek der Psychologie, 1946.
H. J. F. W. Brugmans, Psychologische methoden en begrippen, 2de dr. I-III (ter perse).

Roels, Handboek der Psychologie, I en II, 1934.