I. 1. redden, verlossen, zalig maken; 2. behouden, bevaren, behoeden (voor from); 3. (be)sparen; uitsparen; opsparen (ook: save up); 4. net halen [v. d. post]; save appearances, de schijn redden; save us!, God bewaar ons!; zie ook: face;
II. redden; sparen;
III. 't redden; besparing.
IV. 1. behalve, uitgezonderd; save for, behalve; behoudens; 2. tenzij.