Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 16-04-2022

up

betekenis & definitie

I. op, de hoogte in, in de hoogte, omhoog, boven, naar boven, overeind; he lives four (floors) up, vier hoog; a hundred up, honderd punten; he might have won with a better jockey up, in de zadel; from my youth up, van mijn prille jeugd; from 5 shillings up, van 5 sh. en hoger; up there, daar(ginds), daarboven; up the rebels!, leve de rebellen!; it is all up with him, ’t is gedaan met hem, hij is voor de haaien; up with you!, allo, op!; up and down, op en neer, op en af (zie ook: up-and-down); look up and down, overal kijken; look a person up and down, iemand van het hoofd tot de voeten opnemen; up and down the country, over (door) het hele land; be up, op zijn [uit bed]; (in de lucht) opgestegen [vliegenier]; opgegaan zijn [voor examen]; hoger zijn [prijzen]; hoog staan [op de markt]; in de stad zijn [studenten]; het woord hebben [redenaar]; zijn zetel ingenomen hebben [rechter]; om zijn [tijd]; aan de hand zijn [zaken]; the House is up, 1. de Zitting is opgeheven; 2. de Kamer is op reces; the street is up, is opgebroken; what's up?, wat is er aan 't handje?; be up and doing, niet stilzitten, de handen uit de mouw steken; be up against a formidable task, voor een geweldige taak staan; be up for (re-)election, zich (weer) candidaat stellen; he is high up in the school, heeft een hoog nummer; he is well up in that subject, hij is heel goed (thuis) in dat vak; up to, tot (aan, op); up to 7 days’ leave, hoogstens 7 dagen verlof; up to now, tot op heden; he is up to no good, hij voert niets goeds in zijn schild; he is up to some joke, hij heeft de een of andere aardigheid in de zin; he is not up to much, hij kan niet veel, betekent niet veel; be up to sample, volgens monster zijn, aan ’t monster beantwoorden; he is not up to the task, hij is niet voor de taak berekend; be up to a trick or two, van wanten weten; I am up to what you mean, ik begrijp (snap) wel wat je bedoelt; what are you up to?, wat voer jij nu uit?, wat moet dat nou?; it is up to us to..., het is onze plicht..., het staat aan ons...; het is zaak dat wij...; I don’t feel up to it, ik voel er me niet sterk (flink) genoeg voor; go up to town, naar de stad (toe) gaan;

II. op; up country, het (binnen) land in; up a hill, een heuvel op; up hill and down dale, over heg en steg; up a tree, in een boom, tegen een boom op; zie ook: tree;

III. 1. opnemen; 2. verhogen;

IV. opstaan; up with one’s fist, de vuist opheffen;

V. ups and downs, 1. terreingolvingen; 2. fig voor- en tegenspoed, wisselvalligheden.