Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Day

betekenis & definitie

1 dag, daglicht; jour; tijd; 2 overwinning; day of grace, respijtdagen; she is fifty if she is a day, zij is op zijn minst vijftig; it is early days yet to..., het is nu nog wel wat vroeg om..., nog de tijd niet om...; it will be a long day before..., het zal lang duren eer...; the day is ours, de zege is ons; call it a day, (laten we) ermee uitscheiden; lose (win) the day, de slag verliezen (winnen); make a day of it, het er een dagje van nemen; zie ook: carry name; at this day, op heden; b y day, overdag; day by day, dag aan dag; i n the day, overdag; in my day, in mijn tijd; o n his day, als hij zijn (goede) dag heeft; to this day,

tot op heden; zie ook: this-, day in day out, dag in dag uit; one day, op zekere dag; eenmaal, eens; all (the) day, all day long, dé gehele dag; a day after the fair, te laat.