Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-03-2022

out

betekenis & definitie

I. uit, (naar) buiten; er op uit, te velde; uitgelopen buiten de oevers getreden; uitgedoofd; op; om; uit de mode; niet meer „aan" (het bewind); niet meer aan slag; in staking; bekend, geopenbaard, publiek; all out, 1. totaal; helemaal de plank mis; 2. met volle kracht, uit alle macht; go all out, zich helemaal geven; alles op alles zetten; out there, daar ginder (in Canada); out and away the best, verreweg de beste; out and out, door en door, terdege; my arm is out, uit het lid; the eruption is out all over him, hij zit vol uitslag; in school and out, en daarbuiten; on her Sundays out, op haar vrije Zondagen; the last novel out, de laatst verschenen (nieuwste) roman; on the voyage out, op de uitreis; be out, uit zijn; weer op de been zijn (na ziekte); bloeien; aan ’t hof voorgesteld zijn; „af” zijn; onder de wapenen zijn; fig het mis hebben, zich verrekend hebben; gebrouilleerd zijn; genius will out, het genie blijft niet verborgen, het genie laat zich niet onderdrukken; out at elbows, zie elbow I.; out for Germany’s destruction, 't er op gezet hebbend Duitsland te vernietigen; out in one’s calculations, zich verrekend hebbend; out of, uit; buiten; van; zonder; door héén; be out of it, er niet meer in zijn; niet meer meetellen; niet meer hebben; niet in zijn element zijn; be out to, het er op gemunt hebben om, het er op aanleggen om;

II. out upon him (such hypocrisy)!, weg met...!;

III. from out the dungeon, (van) uit de gevangenis;

IV. an out size, een extra-grote maat, extra-groot nummer [handschoenen];

V. out with one’s knife, zijn mes te voorschijn halen, zijn mes trekken;

VI. in: the outs, de niet aan het bewind zijnde partij.