Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

GRANGIA

betekenis & definitie

Korenschuur, opslagplaats van graan. Bij de → cisterciënzers speelde de grangia (mv. grangiae) een dusdanige rol dat het begrip er een speciale betekenis kreeg, die van → uithof.

De grangia van de cisterciënzers werd het equivalent van de curtus der → benedictijnen. De cisterciënzers gebruikten de woorden grangia, curtis en curia zonder onderscheid door elkaar om hun externe bedrijven aan te duiden. Zij beperkten daarbij de begrippen niet tot de schuur alleen, maar begrepen er het gehele complex van bedrijfsgebouwen en zelfs de bijbehorende gronden onder. Een groot voordeel van de aanwezigheid van een grangia was, dat door de aanleg van flinke voorraden een geregelde marktvoorziening mogelijk werd. In Zeeland hebben in het gebied waar de abdijen hun invloed uitoefenden heel wat grangiae gelegen. Voorbeelden: → Krabbendijke (de Westhof en de Oosthof), → Kattendijke (Monsterhoek), → Waarde, → Schore, → Lamswaarde, Hof te Zande (→ Kloosterzande), Hengstdijk, Frankendijk, Ossenisse, Puls-broek bij → St.-Kruis, Nieuwerkerke bij Oostburg, → Elkerzee.

De grangia onderscheidde zich door het hoge dak, de steile topgevel, de brede ingangspoorten (van voren of opzij) en meestal door de driebeukige aanleg met rijpad in het midden. Een prachtig voorbeeld van een nog bestaande 13e-eeuwse voorraadschuur is die van Ter Doest in Vlaanderen (Lissewage).