Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

MIDDELEN VAN BESTAAN

betekenis & definitie

was de landbouw eertijds in Brabant het voornaamste middel van bestaan, in de twintigste eeuw werd hij overvleugeld door de industrie. Die laatste bracht weer nevennijverheid met zich, zodat de middelen van bestaan een gevarieerde ruiker vormden van allerhande bedrijvigheid.

Met Gelderland en in mindere mate met Limburg vertoont de provincie in haar economische structuur het beeld van een intermediair gebied, gezien haar ligging tussen de voornaamste Noordwesteuropese zeehavens en een groot achterland met het Roergebied als voornaamste stuk.

Dit heeft te maken met die gevarieerdheid van de middelen van bestaan. Driekwart van de Nederlandse pluimveehouderij en varkenshouderij versterken hier nog altijd het duo landbouw en veeteelt. Maar de export op het gebied van de voedings- en genotmiddelen in het algemeen, van groenten en fruit, eieren en andere voedingsproducten slaat nog altijd op een traditioneel middel van bestaan, al kreeg dat dan internationale allure.

Het bedrijfstakkenpatroon wijzigde zich in niet geringe mate. Niet altijd in positieve zin. De textielsector en de confcctieindustrie, de leerlooierijen, de schoenen- en lederwarenindustrie en de sigarenproduktie kalfden af. Scheepsbouw en machinebouw trof eenzelfde lot. Tilburg. Waalwijk en Helmond merkten dat maar al te goed. Bedrijven als De Gruyter en Jaminzij dat die ook elders gevestigd waren verdwenen, de klompenindustrie werd praktisch een bezienswaardigheid, gieterijen liepen leeg.

Andere middelen van bestaan kwamen op, zoals intensieve veehouderij, die overigens voor intens veel mest zorgde, waarvan het overschot weer om een verwerkende industrie vroeg. In de reeds aangeduide sector voedings- en genotmiddelen, waar twee giganten waren weggevallen, kwamen visteelt, champignonkweek, glastuinbouw naar voren.

Ook de industrie kreeg remplaçanten. zoals de chemische, de farmaceutische en de micro-elektronische. In de dienstverlenende sector kwamen bank- en verzekeringswezen op, overigens zonder snelle groei.

Bouwnijverheid, transportwezen en een niet onbelangrijk midden- en kleinbedrijf volmaken het hier ruw geschetste patroon van de middelen van bestaan, waartoe een belangrijke onderwijswereld en een m een beter klimaat geraakte bouwwereld bijdragen.