Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

CULTURELE ZAKEN

betekenis & definitie

van de provincie Noord-Brabant. Eind 1977. begin 1978 werd door gedeputeerde staten van Noord-Brabant de toegezegde nota inzake het voeren van provinciaal beleid ten aanzien van culturele zaken in de provincie uitgebracht, waaraan het volgende wordt ontleend.

De werkdoelen voor het beleid zijn:- voor wat betreft de aandachtsgebieden van het beleid:
1. activiteiten gericht op educatie en op de ontwikkeling van creatieve vermogens dienen te worden gestimuleerd;
2. behoud en ontwikkeling van eigen vormen en herkenningspunten van hedendaagse Nederlandse, dan wel Brabantse cultuur dienen te worden bevorderd en dergelijke culturele herkenningspunten uit het verleden dienen te worden bewaard en overgedragen;
3. vormen van ontspanning en recreatie die de ontplooiing van de mensen stimuleren dienen te worden bevorderd;
- voor wat betreft het spreidingsaspect van het beleid:
4. voorzieningen op het gebied van educatie en recreatie dienen zo evenwichtig mogelijk over de provincie gespreid te worden;
5. deze voorzieningen dienen gespreid te zijn over de verschillende geledingen van de bevolking. Dit betekent niet alleen dat de voorzieningen voor iedereen toegankelijk zijn (open aanbod), maar ook — omdat gestreefd dient te worden naar zo gelijk mogelijke kansen voor iedereen op zijn ontplooiing extra eventueel gecreëerde mogelijkheden voor hen, die nu. in welk opzicht dan ook een achterstand hebben;
6. spreiding van voorzieningen houdt ook spreiding naar de toekomst in. Dit laatste aspect houdt niet alleen de zorg in voor monumenten en musea, maar betreft het behoud en de ontwikkeling van alle culturele verworvenheden voor de komende generaties. Wat de financiën betreft worden twee verschillende vormen genoemd: het verstrekken van vergoedingen en het verstrekken van subsidies. Hierbij gaat het om vergoedingen, die instellingen ontvangen voor werkzaamheden die zij voor het provinciaal bestuur verrichten. Op het terrein van culturele zaken gaat het daarbij steeds om werk dat de provincie moet (laten) verrichten, omdat het haar wettelijk is voorgeschreven of omdat ze zelf ertoe heeft besloten.

Subsidies: Bij subsidies gaat het om overheidsuitgaven, die derden in de gelegenheid stellen tot het (mede) verrichten van activiteiten en/of het treffen van voorzieningen, welke de overheid geheel of gedeeltelijk binnen haar doelstellingen acht te liggen. Er zijn: subsidies in (een deel van) de directe kosten (project- of activiteitssubsidies) voor activiteiten met geen permanent karakter en van bovenlokale betekenis; subsidies, uitsluitend in (een deel van) de kosten van het in stand houden van instellingen (instandhoudings- of apparaatsubsidies) voor een instelling, die haar activiteiten over de gehele provincie dan wel een regio daarbinnen spreidt, maar waarvan die activiteiten steeds een louter lokale betekenis hebben; subsidies in (een deel van) de totale exploitatiekosten van instellingen (exploitatiesubsidies); subsidies in (een deel van) de initiële kosten van een instelling (investerings- of startsubsidies). In 1983 werden echter vele subsidieregelingen in verband met de bezuinigingen afgebouwd.

Beleidsterreinen: als zodanig worden genoemd: sociaal-cultureel werk, onderwijs, bibliotheekwerk, kunstzinnige vorming, kunsten, musea, Brabants cultuur-eigen; monumentenzorg, sport, regionale omroep en provinciaal genootschap.

Sociaal-cultureel werk: met als werkvormen: vormings- en ontwikkelingswerk; jeugd- en jongerenwerk; samenlevingsopbouw, club- en buurthuiswerk. Er zijn in deze provincie enkele tientallen ruimtebiedende centra. In 1974 werd begonnen met experimentele provinciale subsidieregeling ten behoeve van vier centra: Huize Bergen te Vught, Moorwijk te Boxtel, de Spreeuwel te Westelbeers en Seppe te Bosschenhoofd. In de provincie organiseren de vakcentrales jaarlijks ongeveer 50 scholingscursussen.

Het vormingswerk jong-volwassenen is een landelijke organisatie met plaatselijke instituten, ondersteund door regionale bureaus. Er zijn in de provincie 25 plaatselijke VJV-centra en twee regionale VJV-bureaus (Schijndel en Etten-Leur).

Er zijn in de provincie drie vormingsinternaten: De Guldenberg te Helvoirt, Kapellerput te Heeze en de Volkshogeschool Noord-Brabant te Oisterwijk. Deze worden door de provincie en het rijk gesubsidieerd. Subsidie krijgt ook de stichting extra-muraal vormingsinstituut West-Brabant.

Jeugd- en jongerenwerk: Er zijn 10 provinciaal werkende instellingen, die vanuit hun eigen identiteit naar het veld opereren. Het werk bestaat uit dienstverlening en uit begeleiding. Daarnaast bestaat het Provinciaal bureau voor bijzondere dienstverlening en begeleiding jeugd- en jongerenwerk, dat opereert binnen de Stichting Jeugd- en Jongerenwerk Noord-Brabant. Dit bureau is op initiatief van het provinciaal bestuur in 1975 ingesteld. De meeste Jongeren Advies Centra zijn ontstaan vanuit het jeugd- en jongerenwerk; het werk van deze centra blijkt nauw verweven met lichamelijke en geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening. De provincie heeft negen jongeren advies-centra.

Samenwerkingsopbouw: instellingen kunnen een beroep doen op twee service-instituten, die o.m. provinciaal subsidie ontvangen: de provinciale stichting voor samenlevingsopbouw en sociaal-cultureel werk, PSK te Tilburg en de Noord-Brabantse vereniging voor samenlevingsopbouw NB VS te Eindhoven, die tevens het club- en buurthuiswerk behartigen. De PSK is ontstaan uit een tweetal katholieke (diocesane) service-instellingen. Daarnaast fungeren zogenaamde F2-organen, voortgekomen uit de vroegere samenwerkingsorganen voor maatschappelijk werk. Van de vijf gesubsidieerde instellingen dragen er twee een katholieke, één instelling een Nederlands-Hervormde en één instelling een gereformeerde signatuur. De vijfde functioneert op humanistische grondslag. Ook vrouwenorganisaties beschikken over functionarissen belast met de functie groepsvoorlichting woon- en leefmilieu.

Onderwijs: Er is een commissie voor het wetenschappelijk onderwijs in Noord-Brabant.

Er is in de provincie een groot aantal bureaus voor school- en beroepskeuze werkzaam. Een voor de coördinering en stimulering van het school- en beroepskeuzewerk in de provincie in 1963 ingesteld contactorgaan werd in 1977 opgeheven. Er bestaat in Noord-Brabant een Federatie van Bureaus voor School- en Beroepskeuze.

De Stichting Noord-Brabants Studiefonds heeft na ongeveer 25 jaar een belangrijke stimulerende functie te hebben vervuld voor de ontwikkeling van jonge Brabanders door het beschikbaar stellen van studiebeurzen, in 1976 haar activiteiten gestaakt. De provincie heeft het fonds overgenomen om studenten, die de kosten van hun studie niet zelf kunnen dragen, te helpen. Daarnaast is de mogelijkheid opengehouden middelen uit dit fonds te gebruiken voor de bevordering van nieuwe opleidingsmogelijkheden binnen de provincie.

Muziek: Het aantal muziekscholen in de provincie is uitgegroeid tot 34. De meeste scholen werken met dependances in de omgeving. Veel streekmuziekscholen hebben hun ontstaan te danken aan het plaatselijk muziekleven, zoals harmonieën en fanfares. Het Brabants Conservatorium begon in samenwerking met het Directeurenoverleg Brabantse Muziekscholen met her- en bijscholing van muziekschooldocenten vanaf het seizoen 1977-1978. Vele muziekscholen hebben een aparte afdeling „lichte muziek”.

Toneel: In 1976 werd de subsidieregeling voorstellingen kunstbeoefening in de provincie vastgesteld. Dit houdt in, dat voorstellingen van kunstbeoefening van meer dan lokaal belang, mits die voldoen aan de eisen, die de regeling stelt, gesubsidieerd kunnen worden; verder de subsidiëring van het Brabants Centrum voor het Amateurtoneel, een dienstverlenend orgaan ten behoeve van het amateurtoneel; subsidiëring in de kosten van de provinciale toneeladviseurs.

Het rijk en de provincie houden in een gemeenschappelijke subsidiëring met de gemeenten Breda, Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg het zuidelijk toneel Globe in stand. Eindhoven verleent nog een vestigingssubsidie. Muziek: Het Brabants Orkest wordt met steun van het rijk door de provincie en de gemeenten Breda, Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg in stand gehouden. Vanaf het begin draagt het rijk bij in de salariskosten van 72 orkestmusici in Brabant terwijl de Brabantse subsidiënten al sinds jaren 8 musici extra geheel voor hun rekening nemen. Het Brabants Orkest kwam in 1950 tot stand dank zij de Stichting Vrienden van het Brabants Orkest, in 1947 door de Brabantse gedeputeerde staten in het leven geroepen. Uit het orkest zijn verschillende kamermuziekensembles ontstaan.

Uit dezelfde gelederen ontstond het Brabants Kamerorkest. Ten aanzien van de harmonie- en fanfaresector kent Noord-Brabant drie provinciale organisaties: de Bossche Bond van Muziekgezelschappen, de Bredase Bond van Muziekgezelschappen en de Koninklijke Nederlandse Federatie, afdeling Brabant. Deze drie organisaties overkoepelen bijna 400 muziekkorpsen met een gezamenlijk ledental van bijna 25.000.

Het district Noord-Brabant van de Federatie van Nederlandse Zangersbonden omvat 140 zangkoren. De Kerkelijke koren zijn georganiseerd binnen het kader van de Sint Gregoriusvereniging.

Er zijn verder 11 amateursymphonie- en strijkorkesten, alsmede 12 amateuropera- en operettegezelschappen en ongeveer 20 accordeonverenigingen.

In Reek werd de Brabantse Hafa-bibliotheek, voor harmonie en fanfare, gevestigd.

Beeldende kunst: Bij de uitvoering van het provinciale beeldende kunstbeleid werd een belangrijke taak toebedacht aan het Kunstcentrum Brabant, later omgevormd tot Nieuwe Brabantse Kunststichting, met name voor wat betreft de inschakeling van beeldende kunstenaars bij projecten op het terrein van de ruimtelijke vormgeving, de opbouw van een provinciaal documentatie- en informatiesysteem voor beeldende kunst en de organisatie van tentoonstellingen. Jaarlijks koopt de provincie, daartoe geadviseerd door de Culturele Raad Noord-Brabant, werk aan van in Brabant wonende beeldende kunstenaars. Binnen de aankopen door de provincie is onderscheid te maken tussen aankopen, bedoeld om de kunstcollectie van het provinciehuis aan te vullen, en aankopen bedoeld om het publiek middels tentoonstellingen kennis te laten maken met het werk van de hedendaagse Brabantse beeldende kunstenaars.

Letteren: Het provinciale letterenbeleid bepaalt zich tot stipendiumverlening en tot subsidiëring in de kosten van literaire publikaties. De stipendia zijn gekoppeld aan opdrachten tot het schrijven van zuiver literair werk of aan opdrachten tot het verrichten van literair-historisch onderzoek. Over de besteding van de gelden, die hiervoor ter beschikking staan alsmede over het aanwijzen van acteurs en de inhoud van de opdrachten brengt de Culturele Raad Noord-Brabant advies aan de provincie uit. In de praktijk blijkt stipendiumverlening een ontoereikend middel om dit doel te bereiken. De werkstukken, in opdracht van de provincie vervaardigd, brachten het in de meeste gevallen niet tot publikatie. Het literaire debuut kwam bij het opdrachtenbeleid onvoldoende aan bod.

Musea: aan het Noordbrabants Museum te ’s-Hertogenbosch is de positie van centraal provinciaal cultuur-historisch museum toegedacht. Voor de huisvesting van het museum, dat lang gebruik heeft gemaakt van een voormalig kerkgebouw aan de Bethaniestraat te ’s-Hertogenbosch, is de keuze gevallen op het gouvernementspaleis aan de Verwerstraat, met gedeeltelijke nieuwbouw. Bij de Vereniging van musea in Brabant hebben zich bijna alle Noordbrabantse musea aangesloten. De vereniging kwam in september 1976 tot stand.

Monumenten: In 1976 werd een begin gemaakt met het inventariseren van Monumenten in Noord-Brabant met als uiteindelijk doel het vormen van een basis van een eigen provinciaal monumentenbeleid. Er kwam een eigen monumentenverordening en een monumentenlijst. De provincie verstrekt in vele gevallen een subsidie in de kosten van restauraties van monumenten; een subsidie van maximaal 10% van de voor de minister van WVC acceptabele subsidiabele lasten. Een enkele maal werd belangrijk meer subsidie verleend, o.m. voor de St.Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch en de restauratie van objecten in Heusden. In de kosten van aankoop van molens in Noord-Brabant door stichtingen en gemeenten wordt een subsidie van maximaal 25% van de koopsom verleend; de provincie draagt ook bij in de kosten van onderhoud van bepaalde monumenten regelmatig in bedrijf zijnde molens en van niet-werkende in goede staat van onderhoud verkerende molens. De Stichting Monumentenwacht Noord-Brabant, geïnstalleerd in 1975, neemt een belangrijke plaats in in het provinciale monumentenbeleid waar het betreft de preventieve monumentenzorg, en krijgt ook een belangrijke provinciale steun. Nadat vanaf 1976 een Inventarisatiecommissie Brabantse monumenten werkzaam was geweest werd in 1983 opnieuw een provinciale monumentencommissie geïnstalleerd.

Bron: Nota Culturele Zaken Prov. Noord-Brabant, 1977 en aanvullingen.