Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

BRUILOFT EN GEBRUIKEN BIJ -

betekenis & definitie

aan een bruiloft moeten kerkelijke afkondigingen of roepen voorafgaan, de verloofden ,,rollen van den preekstoel”, zoals het in Katholieke streken heet; na de besloten tijd volgt dan meestal het huwelijk. Elders noemde men dat „Onder de geboden zijn/staan”. veelal bij niet-katholieken.

Bij de ondertrouw werd in Noord-Brabant al ,,de heug” gevierd. Men deed zich dan te goed aan wittebrood met koffie. En ook dan werd er ,,losgeschoten”.

Het losschieten of het inschieten van het bruidspaar door de buurjongens tvas een zeer oud gebruik.

Als het paar op de dag dat het zich op het gemeentehuis had ..aangegeven” terugkeerde werden door enkele buurjongens die zich verdekt hadden opgesteld, uit oude geweren of karbidbussen „schoten” gelost, en wel zo. dat het jonge paar daar goed van zou schrikken. Het „losschieten” werd in 1656 in het Echtreglement voor Noord-Brabant aan banden gelegd;

„Niemand mocht Bruidegoms ende Bruyts (na aantekening of huwelijk) ’nae roepen, schutten ofte schatten, ’t zij in het gesellen der selve van ofte naer Huys, met Roers ende die af te schieten, ofte met het schencken van stereke Wateren, Bier ofte Wijn, ’t zij in ’t afvorderen nae gedane inschrijvingen ofte Trouw' van Rij-Bieren, ofte Bozen-Bieren. ofte quansel-Bieren, ofte wat naem soodanige quade ghewoonten ende insolentien mogen hebben op pene dat alle de geene die sulcks doen voor Ue eerste reyse verbeuren sullen veder twaelf gulden, voor de tweede reyse vier en twintich gulden, voor de derde reyse hondert gulden ende noch arbitralick daer en boven gestraft”.

Trakteren: Ook het trakteren werd strafbaar gesteld:

„Indien Bruydegom ofte Bruyt ofte hare Vrienden, directelick ofte indirectelick daer toe vets contribueren voor, in ofte naer het inschrijvingen ofte Trouwen onder wat pretext het oock sy, soo sullen sy verbeuren vijf en twintich gulden yder”.

„Wanneer een paar is aangetekend, gewoonlijk was dat op een vrijdag, werd er ’s avonds door de jongelui uit de buurt geschoten van belang. Na de bruiloft werd voor dat eerbewijs iemand de buurt rond gezonden om de jongelui te verzoeken op de kwansel te komen. Kwanselen gebeurde ’s avonds ten huize van de pas getrouwden of in een daartoe aangewezen herberg.

Dan is er bier ‘met den hoap’ en er werd gedronken en gezongen en pret gemaakt en als het late uur tot scheiden noopt zingt men eerst nog eens uit volle borst:

Lang zal ie leve en z’n vrouwke d"r neve en meer dan een voelt de hoop in zich opkomen dat er spoedig weer eens iemand zich zal ‘loote instraive int graute guld’, zoals er in 1885 over volksgebruiken in Zeelst en omstreken werd geschreven.

De drank schijnt er vanouds bij gehoord te hebben. Door middel van het Echt-reglement van 1656 werd getracht aan dat oud gebruik in Brabant een eind te maken. Althans in de bepalingen wordt onder meer vastgesteld dat „voor ende geduyrende de inschrijvinge geen stereken dranck geschoncken ende ghedroncken werden, op pene van die contratie doet, te verbeuren XXV guldens’” In de kerk: Het was vanouds dus gebruikelijk dat een huwelijk drie keer werd af gekondigd om ieder in de gelegenheid te stellen huwelijksbeletselen naar voren te brengen.

Dan pas kon genoteerd worden dat bruid en bruidegom „drie houwelijcksche uytroepingen in de kereke onverhindert gehat” hadden.

De kerkelijke gebruiken bij het huwelijk zijn ook zeer oud: „zodra het bruidspaar op het altaar is aangekomen besproeit de priester het met wijwater, terwijl hij zegt: ‘God besproeie u met de dauw zijner genade ten eeuwigen leven’. In tegenwoordigheid der getuigen stelt de priester bruidegom en bruid afzonderlijk de vraag: ‘wilt gij ... hier tegenwoordig, nemen tot uw wettige huisvrouw (uw wettige man) volgens het gebruik van onze Moeder de H. Kerk?’. Na hun ‘Ja, ik wil’ reiken ze elkaar de rechterhand. De priester maakt over hun verbonden handen het kruisteken. Door het uitspreken van de wederzijdse toestemming is het huwelijkscontract tot stand gekomen en hebben bruidegom en bruid elkander het sacrament van het huwelijk toegediend. Daarna worden de huwelijksringen gezegend: de ring, die door de kerk als ceremonie uit de heidense tijd afkomstig, is overgenomen.

De ringen zijn door hun vorm rond en daardoor zonder begin en einde, een symbool van trouw en liefde. De bruidegom steekt na het besproeien met wijwater, een der ringen aan de linkerringvinger van zijn bruid en daarna de andere ring aan zijn eigen vinger”.

De huwelijksvoltrekking in de kerk werd al onder Pepijn de Korte in 755 uitdrukkelijk voorgeschreven.

„In de Frankische gouwen van ons vaderland aldus mr. N. de Roever in ‘Van vrijen en trouwen’ (1870) had nog een plechtigheid plaats. Daar werden de handen van de aanstaande echtgenoten met een band samengebonden, wellicht nadat de maagd ten teken dat zij zich aan de man overgaf, een strohalm, die zij in de hand had, weggeworpen had, hetgeen in het algemeen een symbool was van afstand of overdracht. ‘In de kerk legde de priester hun handen in elkaar, sloeg soms een der slippen van de stola om die handen heen en zei: ‘lek bynde U te samen mytten bant daer Got Adam ind Eva myt bonde”.” En nog steeds zegt de priester:

„En het was Gods wil wat Adam uitsprak in de woorden: Daarom verlaat de man zijn vaderen moeder en hecht zich geheel aan zijn vrouw, en zij worden één vlees” (Gen. 2,24).

Een toespraak van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand hoort er nu eenmaal bij evenals een preek(je) van de priester in de kerk niet alleen, maar ook tevoren op de pastorie op de „voorlichtingsavond”.

„Het huwelijk is geen bloot menschelijke instelling, geen burgerlijk contract, nog veel minder een gevolg van natuurdrift, ’t Is een heilige vereeniging tusschen man en vrouw die alleen de dood in staat is te ontbinden.” Plichten: En, om een „onderwijzing” uit 1740 aan te halen dan krijgt het bruidspaar als „Plichten der Getrouwde tot elkanderen” het volgende te horen:

„De plichten van den Man zyn, ten

1. zyne Huysvrouwe te beminnen met eene zuyvere liefde, gelyk Christus zyne Kerke.
2. Haer te bewyzen goede genegendheyd, haer te handelen met eerbiedigheyd, haer goede voorbeelden te geven, voor haer te bidden, haer te onderwyzen, te beschermen, en te troosten, en te zorgen voor het onderhoud des huysgezins.

Zy misdoen tegen deze plichten, die hunne Vrouwen verachten, smaedelyk aenspreken, die haer bitter vallen, enz. Die haer houden als dienstmaerten. die byna alles doen volgens hunne zinnelykheyd zonder kennisse van de Huysvrouwe, die het goed verguisten, eyndelyk, het gene het ergste van al is, die hunne Vrouwen dwingen tot schandelyke ongeregeldheden, onrechtveirdigheden ofte andere zonden.

De plichten van de Vrouwen zyn, in haeren Man te eeren den Persoon van Christus. Hem te gehoorzaemen, en hem te winnen door verduldigheyd. Voor hem te bidden, te letten op het huysgezin, niet merkelyks weg te geven, ofte onkosten te doen zonder oorlof.

Tegen deze plichten misdoen de gene, die den meester spelen, haere Mans verachten, hunne korzelheyd ontsteken; die gedurig tegenzeggen; enz. die haeren tyd verquisten met klappen, spelen, wandelen en die het inkomen verteiren in lekkernyen, ydelheden en pracht.

Wacht u van veraehtelyk te spreken van de deugd; en met grootachtinge van de rykdommen, van de eere, enz. en al wat de kinders niet mogen navolgen. Vervreemd uwe Dochters van de ydelheyd der kleederen, van de Ballen, Comediën, Opera en andere gevaerlyke byeenkomsten; van ydele Boeken en Liedekens; van het spelen en verkeeren met Jongmans; en zelfs met Vrouwspersoonen, die niets volgen als den zwier van de weireld, en haere zinnelykheyd”. Bruidskleding: De sluier van de bruid stamt uit de klassieke oudheid. Het gezicht van de bruid werd ermee bedekt. Dit gebruik is sinds de 4e eeuw door de katholieke bruid overgenomen.

Aanvankelijk was de sluier wit, later rood van kleur en vervolgens weer wit, tot op de dag van vandaag, als symbool van echtelijke kuisheid. De bruidsjapon werd gemaakt van zware stoffen in opvallende kleuren, paars en wit, helder groen en rood, soms ook wel van goud- of zilverkleurig laken.

De minder gefortuneerden gaven de voorkeur aan een zwarte stof om de japon nog eens te kunnen gebruiken bij toekomstige rouwgelegenheden.

De „kleine luyden” tenslotte vergenoegden zich met wit.

De bruidskleding bestond in Nederland, voordat de handel op Nederlands Oost-Indië hier schatten bracht, overal uit zeer donkere kleuren.

Het witte bruidskleed kwam pas in de tweede helft van de 18e eeuw in de mode. Vanaf toen bleef het ook wit, de kleur van reinheid, en daarom mocht een meisje dat geen maagd meer was en of moest trouwen, of een weduwe, niet in het wit trouwen.

Zonder jas wat voor weer het ook was trok men dan in stoet naar de kerk.

Tegenroken: Een merkwaardig gebruik was het zogenaamde „tegenroken”, waarvan Bernard van Dam in „oud Brabants volksleven” het volgende vertelt:

„Als bruid en bruidegom uit de kerk kwamen en het ouderlijk huis tot op een twintigtal meters genaderd waren ging in dat huis de voordeur open en trad, meestal de dienstmeid, ooit een dochter des huizes, naar buiten met in de handen ’n presenteerblad waarop twee met ’n strikje versierde borrelglaasjes brandewijn met suiker en een met bloemkes en een strikje omstrengelde sigaar. Bij het bruidspaar aangekomen moest dit na een plechtige aanbieding de glaasjes aannemen en ledigen: onderwijl stak de aanbiedster de sigaar aan en overhandigde deze aan de bruidegom, die dan rokende aan de zijde van de bruid de aanbiedster volgde en het huis betrad.” Buurtschap: Bij een bruiloft hoorde vroeger ook een palmknoop-avond, waarvan in 1713 het volgende verteld werd: „Het schakeren en samenvlechten van bloemen en maagdepalm waarvan de blaadjes verguld en verzilverd worden om de Bruiloftskamer te vercieren en de strooiberg tegen de Bruiloftsdag gereed te maken”.

Het was namelijk vanouds het gebruik van de buurt om de stoep en de straat bij de bruidegom te bestrooien met looveren en vergulde maagdepalm”. Pas later voor het bruidspaar bij de kerk.

„Vele gebruiken rondom het huwelijk blijken een zeer taai leven te hebben tot ver in de 20ste eeuw. Zelfs bij het steeds losser worden van een oorspronkelijk hecht gesloten gemeenschap is het alsof de groepsgedachte weer opleeft, zich vernieuwt en wil doen gelden ten overstaan van wat van elders komt”, meent drs. H. Mandos in „Het Nieuwe Brabant”:

„In de 19e eeuw wordt het heemgeleide bij het inhalen der bruid in de nieuwe woning tot in de zinvolle kern aangetast. Voor goed verloren ging het driemaal rond het haardvuur leiden der bruid door de bruidegom, het helen of heulen van Oost-Brabant, of het aanraken door de bruid van de haal, de ketelhaak, die als middelpunt van het huiselijk leven werd gezien. Evenals het inhalen van het bruidspaar onder oorverdovend geraas op pan en ketel met potsierlijke verkleedpartijen der dorpsgenoten, zoals het ook in de Baronie van Breda geschiedde, het pannen in de streek rond Alphen en Baarle Nassau. Ternauwernood zijn in de herinnering uit de 19e eeuw bekend de op de drempel van het huis gelegde stok met rode doek (Hooge Mierde) of het enkel over de dorpel springen, waarvan men in Reusel nog iets weet”. Bijgeloof: Er kwamen ook verschillende bijgelovige dingen bij een bruiloft naar voren. Zo moest de bruid in de ene plaats over een rode doek haar huis in springen, elders over een gloeiend kooltje vuur; dat zou een teken van zuiverheid en vruchtbaarheid zijn.

Zo werd de bruidegom geslagen met de levensroede, om de boze geesten te verdrijven. Zo werd op de bruiloft een witte haan de bruidstraan dronken gevoerd en bij het paar geplaatst, ook als teken tegen de boze demonen. Bruid en bruidegom moesten worden losgeschoten.

In Castelre bij Baarle Nassau en in sommige plaatsen in de Kempen was het gebruik, dat de vrouwen van de buurtschap onder ketelmuziek het bruidspaar van de kerk kwamen halen. De vrouwen waren op koddige wijze verkleed, met tangen, schoppen, gieters, emmers en pannen. Een van de vrouwen droeg een laken aan een bonestaak. Na al die ketelmuziek werd het witte vaandel uitgespreid voor de drempel van het huis; alleen bruid en bruidegom mochten daarover gaan; ze werden op die manier in de dorpsgemeenschap opgenomen.

De buurt schroomde ook niet als zedemeester op te treden en, waar zij daartoe aanleiding meende te vinden, een wiegje voor de deur te hangen in plaats van een groene bruidskroon; stro te vlechten en gehakt stro te strooien in plaats van jong groen en frisse kruiden als de reputatie van de bruid niet zo best was. Versnaperingen: De „vrijers” en „vrijsters” van speculaas, de koeken van de „hylikmaker”, de huwelijksmakelaar Sint Nicolaas, hebben hun werk gedaan. Nu komen andere koek- en gebaksvormen aan de beurt: de bruiloftskoeken, vanouds boterkoeken in de vorm van een wikkelkindje, en niet te vergeten de bruilofts- of nog beter gezegd: de bruidstaart, een torenvormige taart, die zo hoog mogelijk smal toeloopt en versierd is met poppen en cupido’s, soms opgesmukt met een bruidskoets, bloemvaasjes, strikken en een bruidspaar. De banketbakker kan zijn fantasie hierop botvieren.

Dan is er ook de bruidssuiker, een soort suikergoed dat de bruid uitdeelt of dat ze aan vrienden en kennissen opstuurt en vanzelfsprekend komen de bruidstranen: de drank, die op de bruiloft aan de gasten wordt geschonken, van hypocras, wijn enz.

Uitzet en boelgaven: Een oude prent naar een schilderij van Pieter Brueghel vertoont ons, wat er in de boerenwereld gegeven werd. Daar ziet men de vrienden aankomen met krukjes, met stoelen, met pannen, met lepels, met een tang, met een haardijzer enz., terecht alzo „boêlgaven” genoemd.

De bruid bracht ook „in”; d’r uitzet in de vorm van de inhoud van de linnenkast, soms ook bed en stoel, dikwijls ook een bruidskist, waarin ze van jongs af aan de uitzet bijeen gespaard had, en op het platteland dikwijls ook de bruidskoe, die in de stoet werd meegevoerd als het paar naar de nieuwe woning trok. De koe het geschenk van de (vader van de) bruid was dan versierd met bloemen en een spiegeltje tussen de horens.

Bron: Anton van Oirschot: Van houen en trouwen, 1977.