Gepubliceerd op 30-05-2019

Cloacadieren

betekenis & definitie

Orde Monotremata Cloacadieren Families: Ornithorhynchidae Vogelbekdieren (Ornithorhynchus), Tachyglossidae Mierenegels (Tachyglossus, Zaglossus)

De cloacadieren zijn de primitiefste zoogdieren. Ze brengen geen levende jongen ter wereld, maar leggen eieren met leerachtige schalen, die bebroed moeten worden. Tepels in de ware zin ontbreken; in plaats daarvan monden dicht bijeenstaande buisvormige klieren in twee kliervelden van ongeveer 13 mm doorsnede uit. Iedere melkporie bevindt zich aan de basis van een lange haar, waarlangs de melk loopt welke het jonge dier oplikt. Het zeer eenvoudige strottenhoofd heeft geen stembanden, vandaar dat de dieren slechts een knorrend geluid kunnen voortbrengen. Het lichaam is met een uit huidspieren bestaand corset omgeven, waaruit de kop, staart, ledematen en melkklieren steken.

De relatief grote hersenen zijn echter wel zoogdierachtig, hoewel nog duidelijk een relatie met de reptielen is aan te tonen. Van de zintuigen is de reuk het sterkst ontwikkeld, het gehoor daarentegen veel minder. De ogen zijn klein, de lichaamstemperatuur niet constant. Als enige onder de zoogdieren zijn de mannetjes uitgerust met gifklieren. We hebben hier te maken met een beweeglijke hoornstekel die zich aan de binnenkant bevindt van het achterpootgewricht, dat over de volle lengte doorboord wordt door een kanaal waarin de gifklier uitmondt. Merkwaardigerwijze schijnt deze gifvloeistof slechts kort vóór en gedurende de paartijd giftig te zijn.

Steken hebben bij de mens gewoonlijk zeer pijnlijke gevolgen, zowel op de plaats waar gestoken is als eromheen. In tegenstelling tot het vogelbekdier is de mierenegel veel minder agressief Het urogenitaalsysteem mondt, samen met de einddarm, op dezelfde manier als bij de reptielen, uit in een zgn. cloaca. Er worden gewoonlijk 1 of 2, zelden drie eieren tegelijk bevrucht. De jongen bezitten voor het doorboren van de eischaal een eitand op een klein beenstukje uniek voor zoogdieren. Cloacadieren leggen ongeveer een maand na de paring hun ongeveer 1½ tot 2 cm lange eieren, waaruit na een broedperiode van 1 tot 1½ week de zeer hulpeloze larven te voorschijn komen. Na ongeveer een jaar zijn ze geslachtsrijp.

Het wijfje van het vogelbekdier heeft geen broedbuidel. Om een veilig onderkomen voor de jongen te hebben, graven ze in rivieroevers een nesthol, dat met droog gras en bladeren wordt gevoerd. Het wijfje van de mierenegel heeft echter, evenals de buideldieren, een door een buidelbeen gesteunde broedbuidel. De tenen van de vogelbekdieren zijn onderling door een zwarte zwemhuid verbonden. De dieren kunnen zeer goed zwemmen en kunnen tot zeven minuten onder water blijven. De mierenegels zijn daarentegen uitgesproken bewoners van het land, die open bossen en vlakten bewonen.

Behalve haren hebben ze ook stekels, welke van soort tot soort in lengte verschillen. Bij gevaar rollen ze zich op als de bekende Europese egels. In gevangenschap bereiken ze een leeftijd van 30 jaar, het vogelbekdier, dat veel moeilijker te houden is, wordt tot 10 jaar oud.

< >