Gepubliceerd op 30-05-2019

Buideldieren

betekenis & definitie

Orde Marsupialia Buideldieren Buideldieren zijn in zoverre verder ontwikkelde cloacadieren, dat de jongen reeds in het moederlichaam uit het ei komen. Deze jongen zijn echter belangrijk minder ontwikkeld dan die van de overige zoogdieren.

Er leven weliswaar buideldieren in Zuid-Amerika, maar het Australische gebied is duidelijk het centrum van hun verspreiding. De grote soortenen vormenrijkdom is alleen daar en op de eilanden Tasmanië en Nieuw-Guinea overweldigend.

De voor deze groep zo karakteristieke broedbuidel is een uitstulping van de buikhuid, welke door speciale buidelbeenderen wordt gesteund. De eenvoudigste vorm van zo’n broedbuidel bestaat uit een huidplooi rond een enkele tepel; de hoogstontwikkelde uit een gesloten buidel met sluitspieren en een opening naar voren of naar achteren.

Het embryoachtige jong moet zelfstandig zijn weg naar de buidel van de moeder vinden, weliswaar geholpen door een likspoor dat de moeder tijdens de geboorte over de buik maakt. In de buidel aangekomen zuigt het jong zich aan een tepel vast en laat deze de eerste weken niet meer los.

Omdat het jong aanvankelijk nog niet zelfstandig kan zuigen, spuit de moeder het de melk in de mond, daartoe door speciale tepelspieren in staat gesteld. Aan de schedel is de naar binnen gerichtte, bijna haaks omgebogen onderkaakhoek een kenmerk van de buideldieren, evenals in afwijking van de overige zoogdieren de bij de mannetjes achter het scrotum gelegen penis.

De lichaamstemperatuur van de buideldieren is enige graden lager dan bij de hogere zoogdieren en niet constant. Er is veel getheoretiseerd over de merkwaardige verspreiding van de buideldieren.

Aangenomen moet worden, dat er vroeger een landbrug heeft bestaan tussen het Australische gebied en Zuid-Amerika, via het Antarctisch continent, waar de temperatuur toen belangrijk hoger was.

Buideldieren zijn er in geslaagd zich aan vrijwel alle levensmilieus aan te passen en er vormen voor te ontwikkelen.

Ze bewonen alle levensgebieden, zowel in als boven de grond. De meeste buideldieren hebben met de hogere zoogdieren overeenkomende gedaanten.

Er zijn onder hen eveneens alleseters, vleeseters, planteneters, gravers, lopers, springers, zwemmers en zweefvliegers en de parallel met de hogere zoogdie-ren verlopende ontwikkelingslijnen zijn dan ook frappant. De gelijkenis van menig buideldier met welbekende dieren van buiten het Australische gebied, heeft er toe geleid, dat ze bij hun ontdekking werden benoemd naar reeds lang bekende vormen uit andere delen van de wereld.

Daarbij werd aanvankelijk uiteraard geen rekening met hun werkelijke systematische plaats gehouden. Zo is de buidelmarter geenszins een marterachtig roofdier, de buidelspitsmuis geen insekteneter, het buideleekhoorntje geen eekhoorn, enz.