Gepubliceerd op 30-05-2019

Civetkatten

betekenis & definitie

Familie: Viverridae Civetkatten (Arctictis, Atilax, Crossarchus, Cryptoprocta, Cynictis, Cynogale, Genetta, Heolgale, Hemigalus, Herpestes, Paguma, Paradoxurus, Suricata, Viverra)

Civetkatten zijn langgerekte, kortpotige roofdieren uit de Oude Wereld, waarvan het lichaam zijdelings is samengedrukt, in tegenstelling tot de marters, die verticaal zijn samengedrukt. Alle vier voeten van de civetkatten hebben aan de wijdgespreide tenen, lange, niet intrekbare klauwen. De kop is gewoonlijk lang. De staart wordt bij het lopen naar achteren uitgestrekt of iets omlaag gebogen gedragen. De vakmensen zijn het over de juiste systematische plaats van deze dieren nog niet helemaal eens. Zeer uiteenlopend zijn de opvattingen in dit verband over de fossa.

Dit is een roodgeel dier dat op Madagascar leeft, waar overigens nog andere hoogst interessante zoogdieren voorkomen. De fossa neemt een bijzondere plaats in. De klauwen zijn intrekbaar; ook verder heeft hij kenmerken die als een overgang naar de katachtigen kunnen gelden. Het is een nachtdier, jaagt op kleine huisdieren en vogels, klimt echter ook in bomen en maakt daar jacht op halfapen. De palmrollers (Paradoxurinae) zijn hoofdzakelijk boombewonende, vruchtenetende civetkatten. De tweevlekkige-palmroller (Nandinia) is te oordelen naar de schedel en het gebit, de oorspronkelijkste.

De bintoerong lijkt weliswaar op de kleine beren, is echter naar verschillende kenmerken duidelijk een grote civetkat. Hoewel het overal geschreven staat, dat hij een grijpstaart heeft en een parallelontwikkeling van de kinkajoe zou zijn, is dit beslist niet waar; slechts de kinkajoe kan vrij aan zijn staart hangen. Dit kan de veel grotere en zwaardere bintoerong niet. Hij gebruikt de staart bij het klimmen wel en kan deze om een tak slingeren. De palmrollers hebben hun naam te danken aan hun gewoonte zich bij het slapen op bomen op te rollen in de oksels van takken. De gevlekte-larvenroller dankt zijn naam aan de opvallende gezichttekening.

Voor de loewak geldt, dat hij zich graag te goed doet aan het besvlees van de koffiebonen, het vruchtvlees verteert en de koffiebonen onbeschadigd weer uitscheidt. Deze vruchtkernen leveren volgens de inheemse bevolking de beste koffiebonen. In deze onderfamilie hoort ook de genetkat thuis, een sierlijk dier uit Noord-Afrika en het Iberisch schiereiland tot het zuiden van Frankrijk. Als zwervende eenlingen verdwalen deze dieren soms tot Zuidwest-Duitsland, België en is zelfs eenmaal in Nederland waargenomen. De genetkat lijkt wel wat op een slanke kat en een marter doch is iets langer. Hij leeft overwegend ’s nachts en heeft een zeer verborgen leefwijze in struik-achtig of ander laagbegroeid terrein.

Zijn voorkomen in het noorden kan alleen maar verklaard worden uit zijn drang tot het maken van grote zwerftochten. Evenals de echte katachtigen en enkele van zijn naaste verwanten klimt en springt hij uitstekend.

De echte civetkatten zijn aanmerkelijk plomper gebouwd. De ene soort leeft in Azië, de andere in Afrika. Beide soorten scheiden uit de aarsklieren een bijzonder riekende stof af, welke vroeger in de geneeskunde en ook als grondstof voor de parfumbereiding werd gebruikt. Een, althans theoretisch, welbekende soort is de mangoest, die in meerdere rassen van het Middellandse Zeegebied tot China en naar het zuiden tot Indonesië voorkomt. De ichneumon, de „rat van de pharao’s“ was in Egypte een heilig dier en werd na zijn dood eveneens gebalsemd en bijgezet. Hij leeft in rivierdalen en laagland rietvelden, waar hij zijn ondiepe holen aanlegt.

Het wijfje werpt in de vroege zomer, na een draagtijd van rond 60 dagen, 2-3 jongen, die door beide ouders verzorgd, en lang gevoed worden. Als dagdier jaagt de ichneumon op allerlei zoogdieren en vogels, die niet te groot zijn. Maar ook kleinere amfibiën en reptielen, zelfs insekten en wormen zijn hem welkom. Zijn jachtlust doet hem zelfs, als hij reeds voldaan is, alles doden wat zich beweegt. Omdat hij ook in kipperennen binnendringt heeft zijn roep als heilig dier ingeboet en wordt hij krachtig bestreden. De indische-mangoest is beroemd als slangedoder.

Hij komt voor in India, Kashmir, Bengalen, Himalaya en op Ceylon. Hij leeft verder van dezelfde voedseldieren als de ichneumon. Zoals gezegd is hij vooral bekend om zijn voorliefde voor slangen, van de kleinste ongevaarlijke tot de uiterst giftige cobra of brilslang. De mangoest is geenszins ongevoelig voor het gif en sterft evengoed aan een beet als ieder ander dier. Door zijn ongelooflijke behendigheid en lenigheid is hij echter vrijwel altijd in staat de beet te ontwijken, en de slang op de enig juiste manier te overmeesteren. Mangoesten worden gemakkelijk tam en zijn in zoverre plezierige huisgenoten, dat ze ratten en muizen verdelgen en uiterst zindelijk zijn.

In verscheidene landen zijn ze uitgezet als rattenbestrijders. Ze werkten daar weliswaar succesvol, maar wisten toch de pluimveestapel merkbaar te schaden. Eilanden waar de mangoest nog niet voorkomt, wensen dan ook van dit dier verschoond te blijven. De andere mangoesten zijn, evenals deze beide soorten, alleseters. In Somaliland, zowel als in Oosten Zuid-Afrika tot Angola, leeft de dwergmangoest. In Afrika, ten zuiden van de Sahara komt de grote moerasmangoest voor.

Tot de interessantste civetkatten hoort zeker de surikat of stokstaart. Deze aardige kleine dieren gaan vaak op hun achterste zitten om een verre blik in het rond te kunnen werpen. De merkwaardige rugvlek herinnert aan een grove paarltekening als bij de siesel. Surikats zijn weinig schuwe, ijverige gravers, die in koloniën in zelfgegraven holen leven.

< >