Hobbeligheid van het maaiveld door horizontale krimp van het spalterveen bij uitdrogen. Hierdoor verticale scheuren, soms 20 à 30 cm wijd.
Het vee trapt de bovengrond in de scheuren, zodat het deel ernaast relatief hoger komt te liggen. In de praktijk zegt men dat S. ‘groeit’.
Door steeds meer en dieper intrappen van de bovengrond is een perceel ten slotte alleen nog geschikt voor beweiden. S., voor de landbouw zeer nadelig, komt het meest voor in Z.W.-Frl. om de grote meren, waar de kleilaag op het veen dun is, bijv.
Z. van het Tjeukemeer. Vroeger door spitten en tegenwoordig door ploegen tracht men de nadelige invloed op te heffen.