Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

PREMORENAAL

betekenis & definitie

Eerste periode van het Pleistoceen, van voor de middelste (Saale-Riss-)ijstijd. Bij het begin van het Pleistoceen lag Nederland, behalve een smalle strook in het oosten en zuidoosten nog onder zee.

Van afzettingen uit die tijd (Amstelien, Icenien) is in Frl. weinig bekend. Het Noordzeegebied vormde een in N.W. richting dalend bekken, zodat deze afzettingen thans diep liggen.

Slechts enkele diepe boringen hebben deze mariene afzettingen nog juist bereikt (Suameer, beneden 226 m —N.A.P.; Lemsterland, beneden 155 m —N.A.P., ook in het aangrenzende deel van Overijsel en de Noordoostpolder bekend: Staphorst, Vollenhove, Schokland).De rivieren voerden veel materiaal aan, mogelijk daalde ook de zeespiegel. Zo werd de Noordzee als het ware van de randen af gedempt. Op het onderste, mariene deel van het Pleistoceen in Frl. ligt dus overal een aanzienlijk pakket van rivierafzettingen. Grotendeels zand, vaak grof korrelig en met grind, maar daartussen soms kleilagen van aanzienlijke dikte en enkele veenlaagjes. In een deel van Frl. kwamen op dit fluviatiele pakket weer mariene afzettingen. De pollenanalyse van zulke klei- en veenlagen bewijst, dat ze ontstaan zijn in de tweede periode van het Elster-Saale-interglaciaal.

Bossen van haagbeuk, eik, linde en iep wijzen op een klimaat dat niet veel van het onze verschilde. De mariene afzettingen zijn van een doorbraak, veroorzaakt door de tussen de ijstijden stijgende zeespiegel (Holsteinzee).

Uit de datering der mariene Holstein-afzettingen volgt, dat het dikke fluviatiele pakket eronder is gevormd tussen het Icenien (eerste interglaciaal?) tot laat in het Elster-Saale-interglaciaal. Door pollenanalyse heeft men in dit pakket nog verscheidene klimaatschommelingen herkend. Vooral het ElsterSaale-interglaciaal blijkt een tijd van intensieve rivierafzetting te zijn geweest.

Aan de mariene Holstein-afzettingen kwam een einde, toen de zee zich bij de hernieuwde uitbreiding van het ijs terugtrok. De fluviatiele sedimentatie bestaat dan slechts uit zeer fijnkorrelige zanden. Ook buiten het gebied van de Holstein-afzettingen zijn deze in Frl. zeer verspreid. Gedeeltelijk wellicht door de wind afgezet, een veronderstelling, in zoverre gesteund door de pollenanalyse, dat spectra uit deze tijd wijzen op een kouder wordend klimaat, waarbij de omvang der bossen sterk achteruitging. Dan is transport en afzetting van zand door de wind goed denkbaar en uit de laatste ijstijd op grote schaal bekend. Voor een ander deel is het zand wrsch. afgezet door smeltwater van het naderende landijs.

Hier en daar werden in deze tijd kleipakketten afgezet (Dronrijp, Akkrum, Oudega, Marum enz.), soms meer dan 100 m dik. Afwisselend hiermee komt fijnkorrelig zand voor. Deze zgn. potklei ligt ingesneden in de mariene of fluviatiele Elster-Saale-interglaciale afzettingen en is dus jonger. Of ze in geïsoleerde kommen ligt of in doorlopende geulen is niet duidelijk, evenmin de ontstaanswijze. Met de naam potklei wordt echter ook klei aangeduid, die stellig in het Elster-Saale-interglaciaal thuishoort. BR., A.

< >