Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

HOGESCHOOL

betekenis & definitie

Tien jaar nadat Leiden zijn H. kreeg, stichtten de Fr. Staten bij besluit van 14.4. 1584 een ‘Seminarium' en ‘een eerlick collegium’ (.z Burse) voor de noodzakelijke opleiding van predikanten, een eigen H., een eigen staatje binnen Franeker.

Dat het een volledige univ. werd, hebben in het bijzonder E. Reinalda, de nieuwe stadhouder Willem Lodewijk en de geanticipeerde colleges van Henricus Schotanus over de Institutiones mee bewerkt, en vooral ook de financiële basis uit de kloostergoederen, en de huisvesting in het Kruisherenklooster, die sinds 1580 klaar lagen.

Stichtingsdatum 29.7.1585. De univ., genoemd H. of Academie, had vier faculteiten: theologisch, juridisch, medisch, met als vierde de voorbereidende faculteit der 'vrije kunsten’.

Dat Franeker i.p.v. Lwd. is gekozen, hangt samen met de financiële voordelen, maar ook met Lwd.s toenmalige politieke houding.

De H., onder bestuur der Staten, bleef onder voor- en tegenspoed bestaan tot een Napoleontisch besluit haar 22.10. 1811 ophief, wat curatoren pas 3.11.1811 vernamen. Het Atheneum (1815-43) was een beperkte voortzetting.

Over beide informeert W. B.

S. Boeles, Frl.s H. en het Rijks-Athenaeum te Franeker (1, 1878; na, 1879, 11b, 1889) volledig en nauwkeurig.Een studie over de theologische, de voornaamste, faculteit (als Eekhof, Leiden 1921; Cramer, Utrecht 1932) bestaat voor Franeker niet. Er waren al dadelijk drie hoogleraren, in totaal 43. Er zijn studies: over Maccovius (en Lubbertus) van A. Kuyper Jr. (1899); over Amesius van Hugo Visscher (1894) en Karl Reuter (1940); over Bogerman van Edema van der Tuuk (1868); over Witsius van J. van Genderen; over C. Vitringa Sr. van W. van Heel (1865). Naast Boeles geven algemene werken als van C. Sepp en

J. Reitsma, losse artikelen, vooral van G. A. Wumkes, een en ander.

Het onderwijs is beïnvloed door strijd met doopsgezinden, rooms-katholieken, arminianen, socinianen, maar kenmerkt zich van den beginne door onmiskenbaar bijbelse oriëntatie (Nerdenus, Coccejus, Andala, Vitringa enz.) en door grote aandacht voor praktijk en vroomheid (Lydius, Amesius, M. Schotanus, Witsius). Dogmatischer is Maccovius (die behalve door zijn scholastieke methode ook door lossere zeden verzet wekte), na hem Vedelius, Cloppenburch, Arnoldus, allen niet-Friezen. De bloeiperiode der faculteit valt onder Van der Waeijen Sr., Röell, Andala, Vitringa Sr. om 1700. Daarna komt de eerste moderne Hogeschool. Twee medici en twee mathematici.

Van links naar rechts: Allardus Auletius (1544-1606), Phil. Matthaeus sr. (1621-1700), Joh.

Phoc. Holwarda (1618-51) en W. Loré (1679-1744)

theoloog, Herman Venema. Vooral 1620-30 wordt er geklaagd over ruwheid en losbandigheid (suypacademie!) der studenten, ook van theologen. Onder de hoogleraren woedde meermalen de ‘furor theologicus’.

Ook over het onderwijs in de juridische faculteit is na Bosles niets meer gepubliceerd. Zij is, behalve na ca. 1760, haast altijd goed, soms zeer goed, bezet geweest met hoogleraren en studenten. Tot 1647 doceerden er meest Friezen, toen zijn echter een Duitser, een Geldersman en een Noor benoemd. De Dokkumer U. Huber, sedert 1657 hoogl. in geschiedenis en welsprekendheid, doceert 1663-94 rechten. Hij noemt die wijziging in 1647 gevolg van de haast waarmee Fr. studenten afstuderen en zich in de praktijk storten.

Met Huber, ‘een ster van de eerste grootte aan Fii.s Ac.’ (Boeles), begint de bloeitijd der faculteit met Van Glins, Danckelman, Schelkens, Noodt, Van Eek, Zacharius Huber, Westenberg, Heineccius. Merkwaardig is, dat de Duitser Trotz 1741-55 de stoot gaf tot bestudering van het Nederlandse staats(en dijk-) recht en pleitte voor gebruik van het Nederlands bij disputen. Tijdens Johan Valckenaer, beïnvloed door Voltaire en Rousseau, ging de faculteit (eigenlijk de hele H.) merkbaar achteruit. Valckenaer had soms maar acht leerlingen, en als vurig patriot verspeelde hij tenslotte zijn ambt 16.5.1787 (evenals Manger, Coopmans en Van Kooten). Opvolger werd ten slotte Smallenburg, die het Romeins recht als grondslag der wetgeving wou handhaven, maar na twee jaar naar Leiden vertrok. Scheidius had enkele leerlingen en bedankte 1797 om de veranderde inzichten der regering.

Swildens was meer ‘volksverlichter’ dan docent. De veelzijdige Tydeman sloot waardig de interessante rij der 39 juridische hoogleraren van Franeker (1812).

De medische faculteit heeft betrekkelijke bloei, maar ook diep verval gekend. Tot 1685 was er meest één hoogl., later twee, soms drie. Johannes Antonides van der Linden (♱ 1664) was nog volgeling van Hippocrates en Galenus; de twee Matthaei (♱ 1690, ♱ 1700) horen al meer tot de chemiatrische school, na 1700 door Muys, Cyprianus, Ouwens, Camper, Coopmans, Mulder positief-wetenschappelijk voortgezet. Toch daalt in hun tijd het studentental, in het eind onrustbarend. De buitenlandse reizende studenten vielen uit, o.a. door diverse nieuwe universiteiten in Duitsland. Ook eiste de wetenschap een beter medisch instrumentarium en een hospitaaltje of kraamkliniek, wat de Staten te duur was.

Zelfs de sectie van lijken gaf naast vervoerook financiële moeilijkheden. Politieke onrust en algemene malaise schaadden het onderwijs; in 1787 waren er drie studenten in de medicijnen. Het medisch onderwijs te Franeker is beschreven door J. W. Napjus in het Ned. Ts. v.

Geneesk. (1923-40). Helaas is de laatste biografie die van Du Bois (1747).

De faculteit der zeven vrije kunsten omvatte vanouds de verbale vakken van het trivium (grammatica, rhetorica, dialectica) en de exacte van het quadrivium (arithmetica, geometria, astronomia, musica), maar praktisch de drie heilige talen (Hebreeuws, Grieks, Latijn), de min of meer wijsgerige traktaten der logica, fysica, ethica, metafysica, en de mathematische vakken: wiskunde, landmeetkunde, sterrenkunde. Door promotie in deze faculteit werd men Liberalium Artium Magister (L.A.M.) of (en) na 1650 Philosophiae Doctor. Steeds is er geklaagd, dat in het haasten naar de eigenlijke studie (in de drie hogere faculteiten) deze ‘voorbereidende klas’ te weinig aandacht kreeg. Franeker heeft altijd een hoogl. voor het Grieks gehad; hieruit begint de renaissance der Griekse studiën in Nederland (Bos, Hemsterhuis, Valckenaer). Dit is beschreven door J. G.

Gerretzen, Schola Hemsterhusiana (dissertatie 1940). De mathematische vakken komen 1700r8oo naar voren, hoewelhet ‘Plan de Ménage’ (1774) er hoogstens een lector voor noemt, met grote wiskundigen als Metius, de twee Fullenii, meester Loré, Van Swinden. In Het wijsgerig onderwijs aan de H. te Franeker 1585-1811 (dissertatie r954) noemt S. Galama 30 hoogleraren in de eigenlijke wijsbegeerte. Vaak was er één, soms twee, zelfs drie in de jaren 1615-44, 1664-68, 1685-99, 1701-04. Tot Regius’ dood (1738) doceerde men nog het laatscholastieke aristotelisme (Adama, Maccovius, Verhel, Regius), maar een oppositierichting daarnaast volgde Plato of Ramus of Descartes (de Veno, Hachting, Holwarda, Greidanus, Andala).

Merkwaardig ontwikkelde zich de fysica: het positief wetenschappelijke aspect kwam door Descartes en vooral door ’s-Gravensande (dus indirect door Newton) na 1727 zo naar voren, dat er niets wijsgerigs meer aan was (Allamand, Camper, A. en S. Brugmans, Van Swinden, Ekama). De faculteit der artes gold als voorbereidend, antwoord op levensvragen verwachtte men niet van de wijsbegeerte. Toch is Franeker door de artes van betekenis geweest, niet alleen door de Schola Hemsterhusiana, maar ook door de studie der bijbeltalen (Amama, Pasor, Coccejus), de disputen over de waarde der rede, over verhouding en eigenschappen van ziel en lichaam, over waarneming, weer, magnetisme,elektriciteit, werktuigkunde, kruidkunde, sterrenkunde. Dichters in het Latijn waren J. Schotanus, Perizonius, Burman, Schrader, Van Kooten.

Het aantal hoogleraren, en lectoren (1585-1811) beliep 170; 43 in de theologische faculteit, 39 in de juridische, 27 in de medische, 31 in de eigenlijk wijsgerige vakken, 30 voor talen en exacte vakken. Het aantal studenten is door onvolledigheid en wisselend systeem der lijsten niet precies te geven. Publikatie van een Franeker album studiosorum laat op zich wachten. Boeles komt tot 14596, nl. ingeschreven 1585-1685 8360, 1685-1785 5652, 1785-1811 584. In de eerste eeuw varieërt het jaargetal van 20 (1588) tot 179 (1661). Het was 1624-64 boven 100.

Na een daling tot ca. 70 is men 1682-1700 weer boven 100. Daarna in 1701 92, in 1709 31, in 1747 88, in 1764 22, in 1784 27, in 1795 8, in 1810 44 (conscriptie !).

Het Atheneum (1815-43) kreeg jaarlijks gemiddeld 13 nieuwelingen. Er zijn hoogstens acht theologen tegelijk geweest. Maximum aantal was 60 in 1830. De relatief vele medici werkten zelden voor een graad, maar werden plattelandsgeneesheer.

Als de door de Staten benoemde hoogl. niet gepromoveerd was, kreeg hij gewoonlijk het doctoraat honoris causa. Men aanvaardde zijn ambt met een inaugurele rede, gaf een introductiemaaltijd en doceerde dan volgens een Ordo Lectionum van 8-11 en van 12-4. Soms waren er buitengewone hoogleraren (wegens ziekte van de ordinarius of om veelbelovende talenten alvast te binden), lectoren, privaatdocenten, onderwijzers in levende talen en fraaie kunsten, muziekonderwijzers, dansmeesters, schermmeesters; eens vroeg men (tevergeefs) een pikeur. In filosofie en theologie werden tweemaal per maand disputen gehouden, soms tot acht in de maand. De theses werden gedrukt. Ook ‘pro gradu’ werd een gedrukte disputatie gevraagd, maar menigeen is gepromoveerd ‘remissa disputatione’, soms zelfs zonder examen.

Declamationes gaven spreekoefening. Regeling en praktijk van disputen, disputationes enz. zijn nogal eens veranderd, zie Academiedrukkers, Alumnus, Atheneum, Burse, Senatus Judicialis. G., s.

Bibliotheek. Ontstaan uit giften van particulieren. Aangevuld door schenkingen in geld en boeken (legatum Schurmannianum, schenkingen van stadhouders). Hoogleraren bij hun intree, studenten bij hun promotie moesten de Bibliotheek gedenken. Academiedrukkers moesten een exemplaar geven van al wat bij hen verscheen. Handschriften kwamen geregeld binnen.

Toch groeide de Bibliotheek niet hard. Subsidie klein, niet vast, bibliothecarissen niet steeds geschikt (soms secretaris der Academie, soms een hoogl.), moesten ook traktement hebben. Heel wat boeken ontvreemd, al lagen vele aan kettingen. Catalogi 1644, 1655, 1712 (vervolg 1749). Tijdens het Atheneum 3400 werken (7000 dln.). Laatste catalogus 1842.

Na 1843 kwam de Bibliotheek via het Paleis van Justitie te Lwd. in de Prov. Bibliotheek. Een deel ging naar Delft.

Hortus medicus. Na 1630 ingericht door Men. Winsemius, uitgebreid door Van der Linden en Ph. Matthaeus. Van de hortulani was David Meese de bekendste. De Hortus bestond tot 1812.

Die van het Atheneum is 1843 verkocht. De hortus was vooral van belang voor de farmacie.

Zie: Boeles 1, iste dl-, 411-417; Ned. Ts. v. Geneesk. 76 (1923), 1658 e.v.

Kabinetten en Verzamelingen. Er was: een collectie wis- en natuurkundige instrumenten (van A. Metius,

J. P. Holwarda, B. Fullenius, A. de Grau, pas van belang als J. P. van der Bildt, gesteund door J. H. van Swinden 1754 de leiding krijgt), in de 19de eeuw verstrooid; een chemisch laboratorium van W. Ouwens en een theatrum anatomicum (bevatte weinig); twee herbaria (van Murk van Phelsum en
D. H. Beucker Andreae); een xylotheek of houtverzameling van de Neurenberger Schlumbach (geschonken 1809 door Lodewijk Napoleon, thans in het Coopmanshüs).

Zie: Boeles I, 1ste dl., 417-428; Fr. Jierb. (1942), 100-115.