Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

HEMMEMA

betekenis & definitie

Edel geslacht uit Menaldum, later te Berlikum. Doecke (1450-1503), Schieringer, grietman van Barradeel (1502), droeg zijn goed onder Sint Jacobi Parochie Nijefenne in leen op aan de landsheer (1502).

Deze heerlijkheid in dit geslacht tot zijn uitsterven in 1721. Doeckes kleinzoons zijn Sicke (1533-1584) en Rienck.

Zie: Stb. 1, 192; 11, 127; Sminia, Naamlijst, 173; Andreae, Nalezing, 58, 72; v. d. Aa vi, 162-163; Vr. F. xxviii (1928), 472-521.

—, Rienck, boer (Hitsum ca. 1547-voor 1583). Vertegenwoordigde Franekeradeel op de Landdag in Lwd.

(1570). Belangrijk uit taalkundig, maar vooral uit economisch oogpunt is zijn Rekenboeck off Memoriael over 1569-73, afwisselend in Latijn, Fr. en Nederlands. Deze vrijwel unieke bron voor de geschiedenis van de landbouw in de 16de eeuw is uitgegeven door P.Gerbenzon met inleidende studies van B. H. Slicher van Bath en J. H.

Brouwer (Estr. xiv, 1956). — (ook Hemminga), Sixtus (Sicke) van, edelman (Berlikum 6.2.1533-15.4.1584). In zijn werk Astrologia ratione et experientia refutatae Liber (Antwerpen 1583) toont hij zich lang voor B. Bekker een bestrijder van astrologie en bijgeloof.

Zie: v. d. Aa vin, 530; V.A. (1893), 35-60.