Hiertoe behoren tarwe, haver, gerst, rogge en maïs. De eerste vier zijn voor Frl. het belangrijkste; tarwe en gerst vooral op de kleigronden, rogge op de zandgronden en haver op beide.
De G. behoren tot de arbeidsextensieve gewassen. Het percentage is ten opzichte van het totale akkerbouwgebied steeds belangrijk geweest. Toen op de klei de verbouw van aardappelen, vlas en suikerbieten opkwam, ging dit ten koste van de G., maar door juiste arbeidsverdeling en vruchtopvolging houden de G. een bepaald areaal. Op het zand was de teruggang geringer. De laatste twintig jaar bedraagt het percentage G. van het totale beteelde opp. gemiddeld 35 pct. (Nederland 56 pct.), zodat de G. na de hakvruchten (gemiddeld 52 pct., Nederland 31 pct.) de tweede plaats innemen. Voor de landbouwgebieden golden in 1956 de volgende cijfers: kleibouwstreek 30 pct., kleiweidestreek 25 pct., veenweidestreek 56 pct., de Wouden 58 pct., de eiianden 75 pct.
Totaal werden in Frl. in 1956 10 677 ha G. verbouwd (Nederland 523 501 ha). Op de klei is tarwe het belangrijkste, daarna haver en dan gerst. Op zand is de volgorde haver, rogge.