Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

HAVER

betekenis & definitie

In Frl. zowel op klei (als derde gewas, na aardappels en tarwe) als op zand (als eerste gewas) verbouwd. De verdeling over de landbouwgebieden was na 1920 als volgt (in ha):

1921/31 1935 1950 1956

Kleibouwstreek 1 833 706 1203 1 401 Kleiweidestreek 203 106 155 193 (vnl. Wonseradeel)

Veenweidestreek 134 87 253 220 (vnl. Gaasterland)

De Wouden 2 309 1 969 2 439 1 956 De Eilanden 126 153 151 139 Totaal Frl 4 605 3 021 4 201 3 909 Totaal Nederland 153 413 127 768 140 990 153 631 Na 1930 minderde de teelt, door de tarwesteun van de regering, vooral op de klei. Op de zandgronden nam de roggeteelt toe. Na 1935 weer meer H. De opbrengsten liggen op de klei hoger dan op het zand. In 1955 bracht de H. op de klei gemiddeld 4471 kg per ha op en op het zand 3153 kg per ha. Voor Nederland was de gemiddelde opbrengst in zeekleigebieden 4292 kg per ha en in zandgebieden 3048 kg per ha.

Op het zand veel H. voor veevoer, het stro dient als voer- en ligstro voor het vee. Op de klei wordt ook veel H. verhandeld, het stro naar de weidestreken (ook bij export van aardappelen als afsluiting van spoorwagons gebruikt). De laatste jaren vragen de bloembollenstreken if.-stro. Van de granen wordt H. het meest met de zelfbinder geoogst, maar het maaidorsen neemt toe. De verbouwde rassen zijn op de klei: Abed Minor, Mame en Pendek (het laatstgenoemde ras neemt af), op het zand voor 89 pct. Mame.

De rassen Adelaar en Zennen hadden in 1950 nog grote verbreiding, terwijl Binder in 1941 op de klei nog 57 pct. innam. Abed Minor (geschikt om er bijv. klaver onder te zaaien) is ook in N.-Groningen (43 pct.) en in Z.-Holland (25 pct.) tamelijk verbreid. Van het Nederlandse H.-areaal nemen Abed Minor en Mame 67 pct. in.