Evenals in de roomse was ook in de geref. kerk der Republiek de D. der jonge kinderen regel, al wachtte men in de 18de eeuw soms lang. De D. werd niet magisch beschouwd, maar resten van bijgeloof zijn tot op vandaag aanwijsbaar.
De D. moest in de kerk geschieden, lidmaten moesten hun kinderen laten dopen; als regel was de vader D.-heffer. Levensgedrag en opvattingen der ouders waren soms een belemmering (ongehuwden, gemengd gehuwden, ketters, herbergiers, lombardhouders).
Het D.-formulier werd na de 17de eeuw niet steeds strak gehandhaafd.Zie: Cuperus, Kerkelijk leven II, 35-48.
Doophek. Hek in prot. kerken, dat de kansel en de zitplaatsen der kerkeraadsleden omvat. Hierbinnen stond of hing de meestal koperen D.-vont of het
D. -bekken. De toegang is vaak zeer fraai (Sexbierum). zie Vierkant.
Dooppenning, zie Familiepenning.
Doopvont. Tegenwoordig is de D.-vont in prot. kerken meestal van koper. Vaak hangt het naast de preekstoel. Oosterend heeft een mooi exemplaar. In de M.E. waren de D.-vonten groter, (i.v.m. de D. door onderdompeling) van steen (vaak gele zandsteen). Het Fr.
Museum heeft exemplaren uit Tjalhuizum, Genum en Wier. Te Janum is een I3de-eeuwse D.vont uit Jellum. In de kerken te Buitenpost en Oldeberkoop en in de pastorietuin te Oosterwolde zijn soortgelijke exemplaren. Het Fr. Museum heeft ook houten D.-vonten, die niet te dateren zijn. Bekend is de zeer grote D.-vont te Baijum, 'sa great as de Baeijumer fonte’ (zo groot als de D.-vont te Baijum). Zie: Repert., 308.