(1587-1655). Beruchte Oostzaanse zeerover, die tussen 1623 en 1627 honderden schepen kaapte.
De figuur van de zeerover Claes Compaen heeft in het verleden dikwijls tot de verbeelding gesproken. Daardoor is niet duidelijk meer welke historische bronnen op werkelijkheid berusten en welke op fantasie. Dat geldt bijvoorbeeld het boekje →t Begin, Midden en Eynde, der Zee-Rooverijen, Van den Alderfameusen Zee-Roover Claes G. Compaen’, dat vlak na zijn dood door verschillende drukkerijen is uitgegeven. Fantasie en werkelijkheid zijn in dit boekje met elkaar vermengd, maar het blijft de belangrijkste originele bron die iets over het leven van Compaen vertelt. Jacob →Honig Jansz. Jr. heeft het verhaal uit dit boekje enigszins gezuiverd, maar niet bekend is welke criteria hij gebruikte.
Boven twijfel verheven is, dat Compaen een rasechte Oostzaner was. Hij trok al op jonge leeftijd naar zee en profiteerde van de vrede van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621): in dienst van anderen klom hij op en hij kon er snel toe overgaan voor eigen rekening te gaan varen. Ook dit moet voorspoedig zijn gegaan, want in 1621 (op 34-jarige leeftijd) kon hij zich al terugtrekken in Oostzaan. Hij had zich tot dan toe uitsluitend met de koopvaart bezig gehouden.
Terug in Oostzaan stak hij zijn geld in een kaapvaartmaatschappij. Deze onderneming liep zo slecht dat Compaen er al snel weer zelf op uit moest om inkomen te verwerven. Daartoe vroeg en verkreeg hij een commissiebrief voor de kaapvaart. Dit betekende dat de overheid hem toestemming verleende vijandelijke schepen aan te vallen, mits hij een groot gedeelte van de buit afstond aan de staat. Hij kocht ‘De Walta’ en trok de zee op. Onmiddellijk bleek dat hij de voorrechten van de kaapbrief ruim uitlegde. Het eerste schip dat hij overwon was dat van een Egmonder visser die hij dwong zijn vangst af te staan en adviseerde de rekening aan de admiraliteit te presenteren Hierna zouden nog vele schepen volgen, ‘vrienden en vijanden’.
Doordat hij ook Hollandse schepen aanviel, moest Compaen elders een thuishaven zoeken. Hij vond die aan de westkust van Ierland, maar moest deze onder druk van Engeland al spoedig weer prijsgeven. Nadien viel hij ook Engelse schepen aan. Hij week uit naar de Barbarijse kust, waar het wemelde van de piraten. Zijn thuishaven werd het zeeroversnest Sale.
In totaal moet Compaen 350 tot 400 koopvaarders buit hebben gemaakt. Daaronder was een flink aantal Nederlandse schepen, zelfs schepen uit zijn eigen geboortedorp spaarde hij niet. Soms moet Compaen het bevel gevoerd hebben over een heel eskader, dat bestond uit schepen die hij eerder had veroverd.
Vanaf 1626 probeerde Compaen een algemeen pardon voor zichzelf en zijn manschappen te krijgen. Nadat dit was gelukt, keerde hij terug naar Oostzaan. Volgens de overlevering werd hij daar geruime tijd beschermd door drie lijfwachten. De laatste jaren van zijn leven bracht hij in armoede door. Ofschoon deze uiteindelijke berooidheid vast stond, hebben vele verhalen over ‘de schat van Claes Compaen’ de ronde gedaan. In 1930 leverde dit in Zaandam een ware goudkoorts op.
Op aanwijzing van ene Madame Sylvia (Bianca Gravin Beek Rzikowski, een vermeende helderziende) werd er gegraven, maar er werd slechts een 19e-eeuws kluisje met geringe inhoud gevonden. Zaandam kwam door deze schatgraverij landelijk in het middelpunt van de journalistieke belangstelling te staan. Naast het kluisje leverden de opgravingen slechts werk voor een aantal werkloze Zaankanters op.
Literatuur: Honig, Geschiedenis der Zaanlanden; ’t Begin, Midden en Eynde, der ZeeRooverijen, Van den Alderfameusen ZeeRoover Claes G. Compaen. z.p., 1759; W. Klinkenberg, Adieu Zaandam, Zaandam 1975.