Politieke (Marxistische) stroming, met in de Zaanstreek lange tijd grote aanhang en belangrijke invloed. Algemeen Onder communisme wordt verstaan: een maatschappelijk stelsel waarin de produktiemiddelen gemeenschappelijk eigendom zijn en waarin bij de verdeling der voortgebrachte goederen en diensten het beginsel wordt gevolgd dat elk lid van de gemeenschap daarover kan beschikken naar behoefte.
Bij ontbreken van dit stelsel wordt onder communisme tevens verstaan: het streven naar die maatschappelijke orde. Als ideaal komt communisme al voor in de oudheid. Maar er is pas sprake van communisme als politieke stroming vanaf 1848, het jaar dat Karl Marx en Friedrich Engels het ‘Communistisch Manifest’ samenstelden. Zij deden dat in opdracht van de (illegale) Bond der Communisten in Londen, die het manifest zag als een beginselprogram voor de revolutionaire arbeidersbeweging in die dagen. Duizenden en duizenden communisten hebben altijd veel kracht geput uit de laatste zin van het manifest: ‘Zij (de bezittende klasse) produceert allereerst haar eigen doodgravers. Haar ondergang en de overwinning van het proletariaat zijn even onvermijdelijk. ’ De Russische revolutie van 1917 droeg er mede toe bij dat in Nederland in 1919 de Sociaal Democratische Partij (SDP), opgericht als afscheiding van de SDAP in 1909, werd omgezet in de Communistische Partij Holland.
Voor de aanduiding ‘Holland’ in de naam werd gekozen nadat de partij zich had aangesloten bij de Communistische Internationale (Komintern, maart 1919). ‘Holland' was internationaal een meer bekende naam dan ‘Nederland’. In 1938 werd de naam (om zoveel mogelijk progressieve arbeiders aan te trekken en om een tegenwicht te vormen tegen het opkomend fascisme) alsnog veranderd in Communistische Partij van Nederland.Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd in de landelijke leiding van de CPN discussie gevoerd over hoe de oorlog beoordeeld moest worden. Met name het pact tussen Hitler-Duitsland en Stalin-Rusland, en het winteroffensief in ’39 door de Sovjettroepen in Finland voedden de discussie over de vraag of de oorlog niet als bevrijdingsoorlog beschouwd moest worden. Deze discussie wordt thans beschouwd als een zwarte bladzijde in de geschiedenis van het Nederlands communisme.
De politiek van de voor-oorlogse Nederlandse regeringen was, fascisme en communisme als één pot nat te beschouwen. Na de inval van de Duitse troepen op 10 mei 1940 werden daarom ook veel communisten opgepakt en geïnterneerd. Zij werden weer op vrije voeten gesteld na de capitulatie van Nederland. Nadat Hitler in juni 1941 de Sovjetunie binnenviel, gingen de communisten al snel een vooraanstaande rol spelen in het verzet. Maar dat verzet had al daarvóór vorm gekregen, onder andere tijdens de →Februaristaking van 1941, waarin communisten een belangrijke rol speelden. Het allereerste wat de partij deed en wat de gehele oorlog door als een zeer voorname rol werd gezien was de organisatie van het ‘Sol’ (Solidariteitsfonds), die de gezinnen van onderduikers en verzetsstrijders/strijdsters van het hoognodige voorzag. De CPN en het Sol-fonds leverden na de oorlog een belangrijke bijdrage aan het tot stand brengen van het Buitengewoon Pensioen voor Oorlogsslachtoffers.
De aanvankelijke sympathie waarop het communisme na de oorlog mocht rekenen, sloeg al gauw om in anti-communisme tijdens de koude oorlog. In 1948 bij de gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije en in 1956 bij de Russische inval in Hongarije, werden de Nederlandse communisten daarvoor mede verantwoordelijk gesteld.
Aan het eind van de jaren ’50 dreigde een breuk in de CPN, toen een groep vooraanstaande communisten van het landelijk partijbestuur (Gerben Wagenaar, Henk Gortzak, Cor Geugjes en anderen) zich van de CPN afscheidde en als de ‘Bruggroep’ doorging. Begin jaren ’80 was er opnieuw onrust in de CPN, nu door de tegenstellingen tussen de ‘vernieuwers’ en de ‘horizontalen’. De horizontalen scheidden zich af en verenigden zich in het Verbond van Communisten Nederland.