Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Bouwnijverheid

betekenis & definitie

Produktiesector (secundaire sector, zie: ➝ Economische structuur) die zich bezighoudt met het vervaardigen, onderhouden en renoveren van bouwwerken. Naar de aard van de produktie valt er in de Nederlandse situatie een onderscheid te maken tussen burgerlijke en utiliteitsbouw (B & U) enerzijds en grond-, weg- en waterbouw (GWW) anderzijds.

De B & U kan worden onderscheiden in woningbouw en de realisatie van andere gebouwen, zoals bijvoorbeeld kantoren en andere bedrijfs- of overheidsgebouwen. Door de veelsoortige bouwopdrachten (woningen en andere gebouwen, maar ook kunstwerken, zoals bruggen, duikers en viaducten, wegenbouw, kust- en oeverprojecten en baggerwerken) ontstond in de bouwnijverheid vanzelfsprekend specialisatie. Zo kent men woningbouwers, utilititeitsbouwers, wegenbouwers, baggeraars enzovoort. Naar de omvang zijn er, landelijk gezien, bedrijven met duizenden werknemers, maar ook duizenden eenmanszaken. De laatste houden zich voornamelijk bezig met onderhoudswerkzaamheden en kleine verbouwingen. Tussen die uitersten bevinden zich zeer veel kleine en middelgrote bouwondernemingen, vaak met eigen specialisatie op de bouwmarkt.

Het beeld van de Zaanse bouwbedrijvigheid wijkt niet af van de landelijke structuur, zij het dat in de Zaanstreek zeer grote bouwondernemingen ontbreken. Eén van de grote bedrijven, NBM (Nederlandse Basalt Maatschappij), is overigens wel in de Zaanstreek ontstaan. Ontwikkeling in de Zaanstreek Voorbijgaand aan de vroegste en middeleeuwse bouwgeschiedenis, die voor het gebied immers nauwelijks relevant is, kan worden opgemerkt dat hier in de 17e eeuw reeds bouwwerken werden aanbesteed. Daarvoor werden ook toen al bestekken en tekeningen gemaakt en schriftelijke voorwaarden gesteld; aangenomen mag worden dat aanvankelijke huistimmerlieden zich ontwikkeld hadden tot aannemers. Zij waren in elk geval in staat tot kostenberekeningen en de organisatie die nodig is voor de realisatie van meer omvangrijke bouwwerken binnen de daarvoor gestelde tijd. Een bekend voorbeeld is de bouw van de doopsgezinde kerk aan de Westzijde te Zaandam, die in 1687 verrassend snel (binnen enkele maanden) verrees.De ontwikkeling van de houtzaagmolen (1596) moet worden aangemerkt als de eerste belangrijke stimulans voor de bouwactiviteiten in de streek. Mede door de korte aanvoerlijnen en lage prijs was hout hier het geëigende bouwmateriaal. Er ontstond daardoor omvangrijke houtbouw, niet alleen van woningen, maar ook van bedrijfsgebouwen en pakhuizen. Gewezen mag ook worden op de spreekwoordelijke duizend Zaanse molens, waarvan de houten constructie en het eveneens houten gaandewerk een grote mate van vakmanschap vergden. Men kan de ➝ molenmakerij terecht als eerste specialisatie in de Zaanse bouw beschouwen. Kenmerkend voor de 17e- en 18e-eeuwse Zaanse bouwactiviteiten is dat het metselwerk meestal werd uitbesteed, niet zelden aan Amsterdamse bedrijven. Door de bodemgesteldheid moest van oudsher aan de fundering der bouwwerken relatief veel aandacht worden geschonken.

Nog meer dan nu het geval is, hing vroeger de kwaliteit van de bouw in hoge mate samen met het vakmanschap van de arbeiders. Dat ondanks de vergankelijkheid van het gebruikte materiaal verscheidene houten panden bewaard bleven, is aan dit vroegere vakmanschap te danken; het is namelijk eerder aan gebrekkig onderhoud dan aan onvolkomenheden in de bouw te wijten dat veel houten panden zijn verdwenen.

In de bouwgeschiedenis deden zich regelmatig vrij revolutionaire veranderingen voor. Enerzijds was dit een gevolg van de maatschappelijke ontwikkeling, anderzijds van technische uitvindingen en de toepassing van nieuwe materialen. Voorbeelden zijn de opkomst van de woningbouwverenigingen (de massale bouw van volkswoningen), de toepassing van gewapend beton en gestapelde bouw. Door rationalisatie en standaardisatie en uiteindelijk door het steeds meer toepassen van niet op de bouwplaats vervaardigde (voorgefabriceerde) elementen, is de factor arbeid in de bouwtechniek teruggedrongen. Het gevolg daarvan is dat, althans bij seriebouw en andere grootschalige projecten, het ambachtelijke vakmanschap een schijnbaar ondergeschikte rol is gaan spelen. De bouwwereld tracht door opleidingen het aantal vaklieden op peil te houden.

Wat betreft de hier geschetste ontwikkeling, wijkt de Zaanse situatie nauwelijks af van de landelijke, zij het dat de indruk bestaat dat zich hier in verhouding meer bouwondernemingen met de veel vakmanschap vereisende renovatie-projecten bezighouden. Een aantal Zaanse bouwbedrijven. zoals Van ➝ Braam, ➝ Kakes, De ➝ Wit, ➝ Kuyt, ➝ Merk Minnesma en anderen zijn afzonderlijk in deze encyclopedie behandeld. De regionale aannemers hebben zich verenigd in de Zaanse afdeling van de ➝ NVOB, een landelijke organisatie die zich met succes heeft beijverd voor bijvoorbeeld de hantering van uniforme rechtsregels bij de bouw, de bestrijding van het zogenoemde ‘zwartwerken’, de verbetering van de vakopleiding en de bevordering der collegialiteit. De afdeling telt ongeveer zestig bedrijven, met een gezamenlijke omzet van (1987) 210 miljoen gulden en met in totaal 1600 werknemers. Bij deze aantallen zijn die van toeleveringsbedrijven en onderaannemers (loodgieters, ➝ installatiebedrijven, schilders enzovoort) niet meegeteld. Men spant zich, onder meer door contacten met de plaatselijke overheden, in om bouwopdrachten binnen de Zaanstreek door Zaanse ondernemingen te doen uitvoeren.

Zie: ➝ Bouwen in de Zaanstreek. Zie ook: ➝ Economische geschiedenis 3.10.4. en ➝ Arbeidsplaatsen en bedrijfsgrootte.