Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Wormer

betekenis & definitie

Voormalige zelfstandige gemeente, die steeds is beschouwd als behorende tot de Zaanstreek maar althans bestuurlijk sinds de jaren ’80 voornamelijk op Waterland georiënteerd raakte. Het dorp verweerde zich eerder, in het begin van de jaren '70, met succes tegen de →samenvoeging tot →Zaanstad.

In 1991 is het, met →Jisp en →Wijdewormer, echter samengevoegd tot de gemeente →Wormerland. Wormer. waartoe ook de buurtschap →Oostknollendam behoort, is waarschijnlijk een van de oudste bewoningskernen in de Zaanstreek. Het heeft thans zowel een landelijk als een industrieel karakter. Over de ouderdom van Wormer bestaat geen zekerheid. Er is wel enige strijd over geweest. Van een zogenoemde 'blaffen', een goederenlijst van de oude kerk van Utrecht, zijn enkele kopieën bewaard gebleven uit resp. 1075 (de 'Egmondse Codex', die zich in het British Museum in Londen bevindt) en omstreeks 1170 (het ‘Liber Donationum'. nog in Utrecht).

Beide lijsten zijn gekopieerd van een oorspronkelijk tussen 777 en 866 geschreven stuk. In dat waarschijnlijk 9e-eeuwse manuscript kwam de naam ‘uueromeri' voor. De uitleg hiervan schiep verwarring. Sommigen verdedigden met vuur dat hiermee Wormer werd bedoeld, anderen meenden dat het om Overmere, in het Gooi, ging. De juistheid van geen dezer opvattingen kon worden bewezen.Is er dus geen bewijs dat Wormer al in de 9e eeuw bestond, met zekerheid mag worden aangenomen dat er in de 11e eeuw bewoning was. In een goederenlijst van de abdij van Egmond uit 1063 wordt 'Weremere' genoemd in verband met de betaling van tienden. Deze bewoning zal zich aanvankelijk nabij het Oosteinde hebben geconcentreerd; daar zou later ook de dorpskern komen. Archeologische vondsten bevestigen dit. Vergeleken met het huidige Wormer heeft de meeste bebouwing vroeger misschien oostelijker gelegen. Het meer de Wijde Wormer (in 1626 drooggelegd) heeft ter plaatse echter veel land weggeslagen.

Het is denkbaar dat ‘het eerste Wormer', een vroeg-middeleeuwse vissersnederzetting daardoor in de golven is verdwenen. Hoe dit zij, het dorp leefde in het begin van de binnenvisserij. Daaruit kan in de 15e eeuw haringvisserij zijn ontstaan; zie verder bij ‘Middelen van bestaan’. Wormer was niet altijd zelfstandig. Tussen 1518 en 1611 hadden Jisp en Wormer een gemeenschappelijk bestuur. Jisp (zie aldaar) dat in de 16e eeuw groter en rijker werd, deed in 1611 een met succes bekroonde poging een zelfstandige banne te worden.

Deze scheiding werd in 1729 nog eens verstevigd doordat Wormer toen voor ƒ 16.000 de ambachtsrechten kocht van de Staten van Holland en West-Friesland. Jisp deed hetzelfde voor zijn eigen gebied en betaalde ƒ 10.000. Het was wrang voor de inwoners van Wormer dat hun dorp, ondanks hun verzet, tenslotte toch deel ging uitmaken van de grotere bestuurlijke eenheid Wormerland. Het is aardig te memoreren dat de samenvoeging van Jisp, Wijdewormer en Wormer al vlak voor de Tweede Wereldoorlog is geopperd. Het uitbreken van deze oorlog verhinderde verdere uitwerking van deze plannen, vastgelegd in een rapport van de Commissie Ter →Veen.

Naam, bijnamen van de bewoners De naam, die in de loop der eeuwen veranderde van Wermere en Wermer, Wormare of Wormaer tot Wormer, is nooit bevredigend verklaard. De meest acceptabele uitleg is dat er een ‘weer’ (in de zin van ‘dijk’) tegen het meer de Wijde Wormer is geweest. Maar ‘weer’ is ook de benaming voor een waterloop, zodat de naam ook ontstaan kan zijn door de ligging daaraan. En tenslotte is ooit wel eens beweerd dat een visser met de naam Were of Wero de naamgever van het dorp geweest kan zijn. In de 17e eeuw is wel eens de aanduiding ‘Beschuit-Wormer’ gebruikt, dit ter onderscheiding van de toen drooggelegde Wijde en Enge Wormer.

De inwoners van het dorp werden vroeger ‘boonpeulen’, ‘stienegooiers’ en ‘uilen’ genoemd. Wat de laatste naam betreft, de Wormers scholden de Jispers op hun beurt ook voor uilen uit, dit was dus wederkerig. Waaraan de bijnaam ‘boonpeulen’ te danken is, is niet bekend. Meer zekerheid is er over de scheldnaam ‘stienegooiers’: inwoners van Wormer bekogelden de Wormerveerse brandweer met stenen, toen deze te hulp was geschoten bij een fabrieksbrand aan de oostkant van de Zaan, dus op Wormer’s gebied. Wapen Het wapen van Wormer heeft nogal eens de pennen in beweging gebracht. De officiële omschrijving luidt: een hoofd van goud op een azuur (=blauw) veld.

Voor dit ‘verbonden hoofd’, zoals het wapen in de volksmond heet, zijn verschillende verklaringen in omloop. Dit is mogelijk doordat een document over de verlening van het wapen ontbreekt. Misschien het meest geloofwaardig is een theorie die zich baseert op het oudst bekende dorpszegel, waarvan enkele afdrukken uit de 13e eeuw bewaard zijn gebleven in Amsterdam en Alkmaar. Bestudering van deze afdrukken maakt het waarschijnlijk dat er een Christushoofd is afgebeeld. Het wapen zou dus een middeleeuwse verwijzing naar het christelijk geloof bevatten. Hendrik →Soeteboom was in 1658 een andere mening toegedaan.

Hij stelde dat Wormer zijn wapen kreeg van graaf Floris V, naar aanleiding van het heldhaftige verzet van de inwoners tegen de Westfriezen. Het afgebeelde hoofd zou het (afgehakte) hoofd van een Westfriese hoofdman zijn geweest, dat aan Floris was aangeboden.

In de archieven wordt echter nergens melding gemaakt van de verlening van een wapen door Floris V, zodat Soeteboom’s uitleg twijfel verdient. Dat geldt in nog sterkere mate voor de theorie dat het hoofd van een Spaanse hopman is afgebeeld, in 1574 afgehouwen door Jan Gerritsz., een Wormer weesjongen, en vervolgens aangeboden aan Diederik van →Sonoy. Niet alleen de verwijzing naar het 13e-eeuwse dorpszegel, maar ook het feit dat het Wormer wapen al tenminste enkele jaren voor Jan Gerritsz’s gruwelijke initiatief de afbeelding van een hoofd bevatte, maakt deze verklaring tot een fabel. In de loop der eeuwen is het omstreden hoofd meermalen van uiterlijk veranderd. Omvang en oppervlakte Wormer, nu dus deel uitmakend van Wormerland, grenst aan Zaanstad, de Wijde Wormer, Jisp, Purmerend, Akersloot en Uitgeest.

De westgrens loopt (vrijwel) door het midden van de Zaan en de zuidgrens wordt gevormd door de ringdijk van de Wijde Wormer. Doordat deze zuidgrens eigenlijk een zuidwestelijke richting heeft, loopt het grondgebied van de gemeente naar het oosten ‘taps’ toe; hierdoor is er nauwelijks sprake van een oostgrens. In het noord-oosten loopt de grens grillig door de polder Wormer, Jisp en Nek, onder meer langs de Zuiderganssloot, het Zwet, het Melkpad, de Rijpervaart en de Noorderganssloot en dan dwars door de Knollendammervaart de Markerpolder in. Een deel van deze laatste polder behoort dus tot Wormer.

De totale oppervlakte van het dorp bedraagt 1688 hectare, waarvan 419 hectare water.

Die oppervlakte is steeds vrijwel constant gebleven, afgezien dan van de periode tussen 1518 en 1611, toen het dorp met Jisp was samengevoegd. Grenswijzigingen zijn er niet geweest, al heeft Wormerveer aan het eind van de 19e eeuw en daarna vruchteloos gepoogd de oostelijke Zaanoever (waarop Wormerveerse fabrieken waren gevestigd) te annexeren. Volgens kadastrale gegevens van 1849 (geciteerd door Van der →Aa) bedroeg de oppervlakte toen 1697 hectare.

Wormer bestaat uit het dorp Wormer en de buurtschap →Oostknollendam, beide in de Polder Wormer, Jisp en Nek gelegen. Daarnaast behoren een eerder genoemd gedeelte van de Markerpolder, de Schaalsmeerpolder (drooggelegd in 1631) en de Enge Wormer (drooggelegd in 1634) tot de gemeente. Bevolking Aangezien dorp en banne van hun ontstaan af (nogmaals: met uizondering van de periode 1518-1611) dezelfde omvang hadden, is het mogelijk van een groot aantal jaren de inwonersaantallen te geven. Daarbij blijkt dat het dorp een grote bloei (met een daaraan gepaard gaande bevolkingstoename) doormaakte in de 17e eeuw. Daarna volgde een teruglopend inwonertal tot 1815, waarna het dorp geleidelijk groeide naar 2000 bewoners aan het begin van de 20e eeuw. Na de Eerste Wereldoorlog begon een groei die versterkt na de Tweede Wereldoorlog doorzette. Hierdoor was bij de samenvoeging tot Wormerland (1991) een aantal van meer dan 11.000 inwoners bereikt.

Kerkelijke gezindheid In kerkelijk opzicht had Wormer altijd een uitzonderingspositie binnen de Zaanstreek door een relatief grote groep katholieken, die in de loop der tijd toenam. De in de andere Zaanse dorpen belangrijke doopsgezinden hadden in Wormer weinig invloed. De opgaven van Nicolaas Struyck geven voor de periode rond 1742 het volgende beeld: van de door hem getelde 1661 inwoners waren er 1089 gereformeerd (=hervormd), 360 katholiek, 208 doopsgezind en 4 luthers. In 1809 woonden er 1263 inwoners in Wormer, waarvan er 789 gereformeerd, 347 katholiek, nog slechts 83 doopsgezind, 20 luthers en 15 joods waren. Van der Aa gaf in 1849 de volgende aantallen: ruim 870 hervormd, 320 katholiek. 100 doopsgezind, 10 luthers en 5 joods. Bij een telling in 1920 gaf 45 % van de bevolking te kennen als hervormd lidmaat te zijn ingeschreven, 30 % was katholiek,

7 % doopsgezind en 12 % onkerkelijk. Dit laatste percentage is sindsdien ongetwijfeld sterk gestegen. Doordat de ‘verwereldlijking’ aanvankelijk meer de groep hervormden dan de rooms-katholieken trof, nam het percentage katholieken in tegenstelling tot dat der andere geloofsrichtingen na de Tweede Wereldoorlog nauwelijks af. Het dorpse verenigingsleven droeg lang een katholiek stempel, terwijl respectievelijk RKSP en KVP in de gemeenteraad steeds sterk vertegenwoordigd waren.

Politieke gezindheid De dorpspolitiek is, althans wat het stemgedrag der inwoners betreft, sinds de invoering van het algemeen kiesrecht door stabiliteit gekenmerkt. Sociaal democraten en katholieken bezetten sinds 1923 steeds de meeste zetels. Na de vorming van de ‘Samenwerkende Christelijke groeperingen’ (SCG) nam deze de positie van de eerdere RKSP/KVP over. De SCG in Wormer was in zekere zin een voorloper van het landelijke CDA: al vóór anti-revolutionairen, christelijk-historischen en rooms-katholieken in dit CDA samengingen, was in Wormer al overeenstemming bereikt over een gezamenlijke lijst. Daarmee won de SCG in 1974 vier van de vijftien raadszetels.

De katholieken en de socialisten waren stabiele factoren in de Wormer gemeenteraad. Ook de Communistische Partij Holland (CPH), later omgedoopt in Communistische Partij Nederland (CPN) heeft van 1923 af tot 1986 steeds minstens één zetel in de raad bezet. In laatstgenoemd jaar kwamen CPN, PPR, en PSP met een gecombineerde lijst uit, waarmee 3 zetels werden behaald. Deze combinatie liep vooruit op de vorming van de partij Groen Links, die voor het eerst in 1989 aan Kamerverkiezingen deelnam.

De protestants-christelijke stroming was eveneens sinds 1923 constant in de Wormer raad vertegenwoordigd, aanvankelijk door de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en de Christelijk Historische Unie (CHU), na de Tweede Wereldoorlog door de Protestants Christelijke Groepering (PCG) en sinds 1974 dus door SCG/CDA. De liberalen hadden lange tijd geen raadszetel, hoewel zij in 1927 nog drie van de toen elf zetels bezetten. Na de oorlog duurde het tot 1966 alvorens de VVD een raadszetel behaalde. De plaatselijke groepering Gemeentebelangen was geen blijvertje. Nadat in 1970 twee raadszetels waren verworven, zette deze partij zich in 1974 door onachtzaamheid buitenspel. De kandidatenlijst werd vijf minuten te laat ingeleverd en geweigerd.

Gedeputeerde Staten, waarop een beroep werd gedaan om de partij alsnog toe te laten, moesten met de kieswet in de hand Gemeentebelangen uitsluiten. Burgemeesters Wormer heeft sinds de benoeming van François de Bas tot schout-burgemeester (in 1812) nog 12 andere burgemeesters gehad. Slechts één van hen vertrok binnen een paar jaar, de anderen hadden een langere tot zeer lange ambtsperiode. De Bas was al van 1791 af notaris in het dorp geweest en secretaris van de banne. Hij bleef tot 1827 burgemeester, waarna notaris Hero Stant zijn taak overnam. Stant bleef een kwart eeuw burgemeester/gemeentesecretaris.

Zijn opvolger, Adriaan Wildschut, moest zijn aandacht verdelen over Wormer, Jisp en Wijdewormer. Toen al! Bevredigend was dit gecombineerde burgemeesterschap blijkbaar niet, het duurde niet langer dan twee jaar (van 1852 tot 1854). Burgemeester Dirk van Egmond deed alleen de gemeente Wormer en bleef tot 1868. Daarna volgde echter een lange periode waarin Wormer, Jisp en Wijdewormer door één burgemeester bestuurd werden. Cornelis Wildschut vervulde deze functie niet minder dan 30 jaar, van 1868 tot 1898. Lourens Rempt, afkomstig uit Hoogwoud, was in 1895 tot secretaris van Wormer benoemd en volgde Wildschut drie jaar later op.

Hij bleef tot 1910, om plaats te maken voor burgemeester Dirk Kooiman. Zijn zoon, Pieter Kooiman volgde hem in 1919 op voor een lange ambtsperiode. Met een korte onderbreking in de Tweede Wereldoorlog (in 1944 werd NSB-er P. de Vries benoemd) bleef Kooiman tot 1946 in functie. Na de bevrijding nam burgemeester A. Slager van Wormerveer voor korte tijd waar, tot de benoeming van A. →Loggers in augustus '46. Deze was aanvankelijk lid van de PvdA, maar brak met zijn partij uit onvrede over de politionele acties in het toenmalige Nederlands-Indië (Indonesië).

Loggers bleef tot 1975 partijloos burgemeester en werd toen opgevolgd door P.M.G.P →Janssens. Deze vertrok in 1982. De benoeming van C.A. →Kerling-Simons betekende dat voor het eerst in de Zaanstreek een vrouwelijke burgemeester in functie kwam. Mevrouw Kerling bleef dat tot de samenvoeging tot Wormerland in 1991. Bewoningsgeschiedenis Over de oudste bewoning van Wormer is weinig bekend. Er zijn geen archeologische vondsten van gedaan.

Eerder is al gezegd dat de oorsprong van het dorp iets oostelijker heeft gelegen, op een plaats waar het land tijdens stormen afkalfde en tenslotte verdween. Verondersteld wordt dat de eerste bewoners zich vóór het jaar 1000 oostelijk van de huidige kerk vestigden. De aanvankelijke nederzetting lag in de driehoek Enge Wormer-Wijde Wormer-Poel. Geen wonder dat men van de binnenvisserij leefde. De vertrouwdheid daarmee zal ertoe hebben geleid dat inwoners van Wormer zich ook met de haringvisserij op Zuiderzee en Noordzee gingen bezighouden.

Door bevolkingsuitbreiding ontstond lintbebouwing (met een uiteindelijke lengte van 3,5 km) in westelijke richting, dus naar de veilige kant met minder bedreiging door het water. Bij dit lange lint in de richting van de Zaan had aanvankelijk geen padvorming (haaks op de hoofdstraat, zoals in de Zaandorpen) plaats. Alleen het lang onverhard gebleven Zaandammer pad voerde sinds de 17e eeuw van de Dorpsstraat naar de Bartelsluis, de ringdijk van de Kalverpolder en zo naar Oostzaandam, maar dit was geen woonpad. Wormer was al in de 13e eeuw van enige betekenis: in tijd van nood moest het dorp de graaf van Holland bijstaan met 16 ‘riemtalen’, ofwel 32 roeiers.

In ruil voor deze bijstand kreeg het dorp in 1280 van Floris V vrijdom van 'bede en tol'. Dit was van belang voor de ontwikkeling van de handel, want in geheel Holland behoefden hierdoor geen tolgelden te worden betaald. Toch was er in de 14e en 15e eeuw blijkbaar een teruglopende welvaart; het aantal riemtalen werd in 1399 met de helft verminderd en in 1422 tot vier teruggebracht. In 1494 werd het dorp als armelijk omschreven. Bij de ‘Informatie’ van 1514 bleek dat 57% van de grond eigendom van niet-dorpelingen was. De grondprijs was, met 25 Rijnlandse guldens per morgen, verhoudingsgewijs laag, omgerekend nog geen halve cent per vierkante meter (zo’n berekening is overigens zinloos, er mag niet naar het huidige prijspeil worden gekeken).

Als er al sprake was van enige welvaart, dan kwam deze niet aan de Banne Wormer ten goede. Deze werd armlastig, eigenaar van zeer veel 'spadegestoken’ land (zie: →Spadesteken). De banne had in 1721 een schuld van meer dan ƒ 65.000 aan de Staten van Holland. Het land verwilderde, de sloten werden verwaarloosd en nog bedenkelijker was de voortdurende afkalving. Vooral in de 18e eeuw is aan de noordkant van het dorp veel grond verloren gegaan. De percelen waren ook toen al te klein voor een lonende benutting.

Na de droogmaking van de Enge Wormer ontstond zuidelijk van het dorp een kleine buurtschap bij de Bartelsluis. De verbinding hiermee, via het Zaandammer pad, was slecht; het pad werd tot ver in de 19e eeuw nauwelijks onderhouden. Pas aan het begin van de 20e eeuw veranderde het traditionele bebouwingspatroon. In 1913 is de Eendrachtstraat aangelegd, later gevolgd door de Mariastraat. Vóór de Tweede Wereldoorlog ontstond er enige komvorming aan de Zuidkant van de Dorpsstraat. Er kwam ook steeds meer bebouwing langs de op aandrang van Wormerveer aangelegde Nieuweweg (ontstaan na de bouw van de Zaanbrug in 1889).

Pas na de Tweede Wereldoorlog ging Wormer bouwen ten noorden van de Dorpsstraat. De wijk Plaszoom verrees in de jaren 1967-'72. Tezelfdertijd werd aan de noordkant van de Poel (die in de volksmond 'de Goudkust’ ging heten) een tiental villa’s gebouwd. Halverwege de jaren '80. na de sloop van het Van Gelder-fabriekscomplex, ontstond daar ter plaatse een nieuwbouwwijk. Middelen van bestaan Dat Wormer aanvankelijk een vissersdorp was, waarvan de bevolking later ter haringvangst ging, is wel zeker. In 1494 werd opgetekend dat Wormer en Jisp door toedoen van Jonker Frans van Brederode hun vloot kwijt zijn geraakt.

Waarom deze de Noordhollandse schepen in de haven van Rotterdam in brand liet steken, is onduidelijk. Zonder twijfel ging het om haringbuizen, die ook als kleine kustvaarders werden gebruikt en die nauwelijks in hun thuishavens kwamen. De vernietiging van deze vloot leidde tot armoede in Wormer, maar vóór de Spaanse tijd was het aantal schepen alweer aanzienlijk. In 1614 werd uit de mond van oude inwoners opgetekend dat omstreeks 1570 niet minder dan 36 'buizen’ en een groot (ongenoemd) aantal andere schepen van Wormer eigenaars vanuit Oostende, Nieuwpoort, Duinkerken en Calais ter haringvangst gingen. Hoewel de bloeitijd van de Hollandse haringvangst nog moest komen, was deze na de Spaanse tijd voor het dorp Wormer al niet meer van belang.

Er waren ook andere bronnen van inkomsten. Vrij veel inwoners hielden zich bezig met spinnen. Er was veehouderij en op kleine schaal, namelijk op de bagger aan de slootkanten enige graanteelt. Verder staat het vast dat er in de 16e eeuw enkele scheepswerven waren; hun aantal en omvang is niet bekend. Al vóór de Spaanse tijd werden er volgens overlevering haringbuizen in Wormer en Jisp gebouwd. In de 17e eeuw, toen de scheepsbouw langs de Zaan (vooral in Zaandam) een grote bloei kende, was die in Wormer echter al te gronde gegaan.

Tegen het eind van de 16e eeuw ontstond de stijfselmakerij. In 1596 waren er in Wormer 6 stijfselmakerijen, in 1617 waren het er tenminste 7. In 1598 vermeldde de geschiedschrijver Van Reijd dat de Wormer stijfselmakers wekelijks 30 last (waarschijnlijk ongeveer 7000 kg) tarwe verwerkten.

Stijfsel was toen dan ook een exportartikel voor het dorp: het vervoer ervan had deels met eigen ventschepen plaats. De stijfselmakerij was echter geen blijvende bron van inkomsten. In 1682 waren er nog 3 bedrijven over, tussen 1790 en 1860 werkte er nog slechts 1.

Dat Wormer in de 17e eeuw zo’n voorname plaats in het Noorderkwartier ging innemen, was het gevolg van de snel opgekomen →beschuitbakkerij, zie aldaar. Vermoedelijk was deze bedrijvigheid al in het eerste kwart van de 16e eeuw ontstaan. Vooral →Lootsma heeft door archiefonderzoek gegevens over de Wormer beschuitnijverheid kunnen vinden. Hij plaatste het hoogtepunt ervan in het begin van de 17e eeuw, toen Wormer grote hoeveelheden scheepsbeschuit met eigen ventschepen aan Hollandse en buitenlandse havens leverde. Voor koopvaardij en walvisvaart was de harde en nauwelijks aan bederf onderhevige Wormer beschuit op de lange reizen onontbeerlijk. De snel groeiende zeevaart had een grote toename van het aantal bakkerijen tot gevolg.

Er is wel gesproken van 135 tot 150 Wormer bakkerijen in die tijd. In 1617 werd gemeld dat tenminste 60 Wormer bakkers hun goederen elke maandag naar de Amsterdamse markt brachten. Omstreeks 1650 zette zich een neergang in. In 1697 waren er hooguit nog 32 bakkers in het dorp, in 1714 nog 22, zeven jaar later 14 en in 1759 nog slechts 3. Het behoeft geen betoog dat de met deze nijverheid samenhangende →ventjagerij eveneens afnam. Bloei en verval van de bakkerij weerspiegelden zich ook in het aantal meelmolens. In 1630 waren er 8, in 1688 nog 5 en na 1746 resteerde er slechts 1 korenmolen.

Er zijn in het dorp ook andere bestaansbronnen geweest, zij het dat deze van minder belang bleven. Allereerst was daar nog steeds de veehouderij. De boter- en kaasmakerij en de daarmee samenhangende handel gaven de eeuwen door werk. Dat de oude Zaanse spreuk ‘gien koeie. gien moeie’ (vee geeft alleen maar zorgen) wel enige grond heeft, bleek bij de 18e eeuwse epidemieën van de veepest. In 1769-'72 bijvoorbeeld stierven daaraan 345 koeien van Wormer boeren.

Veel veehouders gingen bankroet door de steeds de kop opstekende veeziekten.

Een andere tak van bedrijf was de →zeildoekweverij. De gegevens hierover zijn schaars.

In 1731 waren er drie →hennepkloppers in het dorp en in 1759 werden er vier rolrederijen geteld. Een (onvolledig) kohier uit 1680 maakt in elk geval duidelijk dat uit de 542 huishoudingen 68 spinsters, 59 wevers, 32 hekelaars, 3 rolreders en een rollemeter bij de zeildoekfabricage betrokken waren. Deze tak van nijverheid is hier echter eerder te gronde gegaan dan in Krommenie. In 1811 gaven nog maar drie mannen aan dat zij wever waren.

Scheepvaart en visserij, die in de 16e eeuw zo belangrijk waren, namen in de 17e eeuw af. In 1680 werden nog maar 4 gezinshoofden als visser genoemd: tien procent van de beroepsbevolking (54 gezinshoofden) werkte in de scheepvaart. De vissers waren waarschijnlijk binnenvissers. Wat de scheepvaart betreft, er waren 20 binnenschippers, 4 knechts bij de binnenvaart en 30 bootsgezellen (grote vaart). Ook werden nog 19 onvolwassenen als zeevarend opgegeven.

→Mol heeft beschreven hoe de Wormer welvaart aan het eind van de 17e eeuw verloren ging. Naast de teloorgang van bedrijfstakken als scheepsbouw, stijfselmakerij. beschuitbakkerij en ventjagerij noemt hij als oorzaken niet alleen de Spaanse Successie-oorlog (1702-1713) en de dijkdoorbraak in 1717, maar ook de kinderloosheid en het 'naar buiten trouwen' van de belangrijke geslachten in het dorp. Daardoor verdween kapitaal en verminderden de belastingopbrengsten. Een kohier uit 1731 gaf een beeld van de achteruitgang. Er waren geen belangrijke bedrijven meer, alleen de vermelding van 30 pakhuizen herinnerde nog aan de eerdere welvaart.

In Wormer hebben in totaal 59 molens gestaan. Het grootste aantal betrof de olieslagerij. In 1630 waren er 10 oliemolens, in 1731 en 1795 stonden er 23. Van de 8 meel- of korenmolens uit 1680 waren er in 1731 nog maar 3 over. In dat jaar werden al wel 3 verfmolens en 3 hennepkloppers geteld en verder waren er een zaagmolen en een papiermolen. Deze laatste twee waren ook in 1797 nog in bedrijf, evenals de hennepkloppers.

Het aantal verfmolens was toegenomen tot 4, maar er resteerde nog slechts 1 meelmolen. Van één molen was niet bekend welk bedrijf er werd uitgeoefend.

De ‘registres civiques’ uit 1811 vermeldden de beroepen van alle mannen van 21 jaar en ouder. De grootste groep bestond uit arbeiders (143); daarnaast werkten er 39 in het boerenbedrijf, 26 in de handel, 17 in de visserij, 12 in de bouw; voorts waren er 11 betrokken bij voedingsmiddelenproduktie, 9 bij vet- en zeepfabricage en 5 bij het verkeer, terwijl er ook 5 een vrij beroep uitoefenden. Bij het einde van de Franse tijd, in 1813, lagen de 16 oliemolens, 8 verfmolens, 1 snuifmolen, 1 witpapiermolen, 2 potasbranderijen, 1 stijfselmakerij en 1 buullakenweverij vrijwel stil door gebrek aan werk. Alleen de ene zaagmolen was van opdrachten voorzien. De malaise werkte lang door, het wekt dan ook geen verwondering dat de gemeente in 1848 als arm te boek stond. De eigenaars van de bedrijven waren naar elders vertrokken, in het dorp woonden vrijwel alleen arbeiders.

In dat jaar waren er een scheepswerf, een korenmolen, een cementmolen, 5 verfmolens en 14 olieslagerijen. Het belangrijkste bedrijf was inmiddels al de ‘kapitale papierfabriek’ van Van Gelder Zonen geworden, een onderneming die nog meer dan honderd jaar het dorp zou domineren.

Aan het eind van de 19e eeuw kreeg Wormer, door industrialisatie in het westen van het dorp, aan de Zaankant, weer iets van de oude glorie terug. Het werd een industriële plattelandsgemeente. Bleef de oude agrarische dorpskom zich met name op Purmerend met zijn veemarkt richten, het nieuwe centrum van bedrijvigheid maakte deel uit van de opbloeiende Zaanse industrie. Hier, langs de Zaan, vestigden zich steeds meer bedrijven van Wormerveerse afkomst, die de Wormer bevolking werk verschaften, vooral grote stoompellerijen. Er kwamen zelfs plannen voor een forse insteekhaven, een voornemen dat niet is uitgevoerd.

In 1930 werkten er 1125 personen (64,4 %) in de industrie, 214 (12,3 %) in de landbouw en 237 (13,6 %) in handel en verkeer. Van de overige 160 werkzame personen werd het beroep niet aangegeven. Ongeveer een kwart van alle werknemers in de industrie werkte bij Van Gelder Zonen. In 1939 waren meer dan 1200 van de 5000 inwoners direct van de papierfabriek afhankelijk. De ontmanteling van het bedrijf in de Tweede Wereldoorlog (november 1944) had dan ook grote gevolgen kunnen hebben voor het dorp. Maar gelukkig werd een groot deel van het machinepark tijdig achtergehouden, terwijl een ander, al weggevoerd, gedeelte na de bevrijding kon worden achterhaald, zodat in 1946 opnieuw met de produktie kon worden begonnen.

Er kwamen wel tekenen dat het van oorsprong Zaanse bedrijf wel eens voorgoed uit de streek zou kunnen verdwijnen, maar desondanks kwam het bericht dat de fabrieken in 1981 zouden worden gesloten als een donderslag bij heldere hemel. De sluiting bezorgde Wormer jarenlang het hoogste werkloosheidspercentage in de Zaanstreek.

Het is helaas onmogelijk meer recente gegevens over de economische bedrijvigheid te vermelden. Noch het Sociografisch Bureau te Zaandam, noch het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland publiceerde cijfers over het aantal arbeidsplaatsen in Wormer.

Literatuur: A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, deel 12, Gorinchem 1849; G.J. Boekenoogen, De Zaanse volkstaal, Zaandijk 1971; P. Boorsma, Duizend Zaanse molens, Wormerveer 1950; S. Hart, Geschrift en getal, Dordrecht 1976;

G.J. Honig, De Zaanse burgemeesters sedert 1814, in: De Zaende 1951; J. Honig Jsz. Jr., Geschiedenis der Zaanlanden, deel 1, Zaandijk 1849; C. Mol. Uit de geschiedenis van Wormer, Amsterdam 1966; ld., Handel en nijverheid te Wormer in de 17e eeuw, in: De Zaende 1951: ld., De economische toestand van Wormer in de 19e eeuw, in: De Zaende 1949; G.J. Onrust, Wormers welvaren, Zaandam 1988; H.N. ter Veen e.a., Problemen der samenvoeging van Zaangemeenten. Haarlem 1941; D. Vis. De Zaanstreek, Leiden 1948; W. Wezel, De Eendrachtstraat 1913-1983, Wormer 1985; ‘De Typhoon’, Bitter weinig animo voor samenvoeging, 13-2-1988; ld., Gemeente Wormerland brengt inwoners geen verbetering, 16-2-1988; Waterland in de kijker, Purmerend 1989.