Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Imperialisme

betekenis & definitie

is het streven naar politieke en economische invloedssferen en machtsposities (expansie). Hoewel dit streven, dat zijn uiterste consequentie vindt in de vorming van wereldrijken (imperia), door de geheele geschiedenis in verschillende vormen optreedt, wordt het begrip I. toch hoofdzakelijk toegepast voor de jongste vorm, die ten nauwste is verbonden met het kapitalisme op zyn hoogtepunt van ontwikkeling.

In deze zin is het begrip I., als bijzonder stadium van het kapitalisme, vooral door de socialistische theoretici uitgewerkt en wetenschappelijk gefundeerd. Het is de strijd om de verdeeling van de aarde, die historisch samenvalt met de monopolistische tendenzen van het kapitalisme.

Ook bij het I. domineert deze tendens: streven naar invloedssferen en machtsposities beteekent uitsluiting van anderen en dit verscherpt zich naarmate de verdeeling van de wereld meer en meer een feit is. Op dit punt van ontwikkeling beteekent de strijd om verdeeling noodzakelijk strijd om her-verdeeling, nog meer verscherpt door de toenemende isolatie, tolmuren, contingenten en belemmering van immigratie monopoliseering ook in deze vorm die onherroepelijk op botsingen moet uitloopen.

Zijn scherpste uitdrukking vindt dit verschijnsel na 1919 in de tegenstelling tusschen de „haves” en de „have-not’s” bezitters en nietbezitters een soort „klassenstrijd” der naties, die vooral in de fascistische landen de binnenlandsche tegenstellingen domineert.In tegenstelling tot de vroegere economische expansie, die vooral gericht was op de verkrijging van edele metalen en koloniale producten en op Warenexport (domineerend handelskapitaal), wordt het latere I. vooral gekenmerkt door kapitaalexport (domineerend financiëel kapitaal ←). Hoofddoel is daarbij in nog niet kapitalistische of nog niet ten volle kapitalistisch ontwikkelde gebieden compensatie te vinden voor de in eigen land dalende rentevoet. Met de productieve activiteit in de invloedssferen gaat tevens verruiming van de export hand in hand, daar deze aanvankelijk kapitaalgoederen uit het moederland behoeft. (Rosa Luxemburg ziet in de afzet naar niet ten volle kapitalistisch ontwikkelde gebieden een absolute voorwaarde voor voortgezette kapitaal-accumulatie ←).

Met de crisis krijgt het I. als uitweg uit een meer en meer permanente depressie hernieuwde beteekenis.

De kapitaalexport verscherpt de politieke tegenstellingen, daar belangrijke investeering in de invloedssferen de wensch tot politieke beheersching ter beveiliging van de kapitaalsbelangen doet toenemen, anderzijds bij toenemende concurrentie en afsluiting ook op dit gebied politieke beheersching vaak eerst de noodzakelijke voorwaarden voor kapitaalexport kan scheppen.

Met toenemende politieke spanning krijgt het I. een nieuwe beteekenis. Tegenover vroegere beheersching van de grondstoffen en het streven naar monopolies op dit gebied als een zuivere of overwegende kapitalistische tendens, treedt nu de noodzakelijkheid van absolute beheersching in het belang der oorlogseconomie op de voorgrond. Terwijl tegenover de kapitalistische monopolies nog de leuze van 'vrijhandel en „open deur” kan worden gesteld, sluiten militair-economische belangen deze eventueele uitweg absoluut uit.

De verstoring van het internationale warenverkeer door de crisis en kunstmatige beperkingen en de noodzakelijkheid van beheersching der agrarische en minerale grondstoffen als gevolg van toenemende politieke spanning, zijn oorzaak van een nieuw streven naar expansie en re-organisatie van de internationale politieke verhoudingen in de richting van economisch zoo nauw mogelijk samenhangende gebieden (Grossraumwirtschaft zie: Levensruimte), die een vergaande economische zelfgenoegzaamheid (zie:Autarkie) mogelijk maken. Het nationaal socialistische begrip Levensruimte treedt als tegenhanger van het kapitalistische I. op de voorgrond en komt daarmede in de oorlog van 1939 in botsing.

Lit.: M. J. Bonn, Imperialism, E. S. S.; J. A.

Hobson, Imperialism, 2de 1905 ; R. Hilferding, Das Finanzkapital, 1910; R. Luxemburg, Die Akkumulation des Kapitals, 1912; N. Lenin, Dfer Imperialismus als höchstes Stadium des Kapitalismus, 3de 1930 ; id. met E. Varga and L. Mendelsohn, New data for Lenin’s Imperialißm, The highest stage of capitalism, 1938 ; H.

Friedjung, Das Zeitalter des Imperialismus (1884-1914) 1919; C. Gini, Die Probleme der internationalen Bevölkerungsund Rohstoffverteilung, 1937; J. Romein, Machten van dezen Tijd, 1932 met supplementen ; Alexander Rado, The atlas of today and to-morrow, 1938.