Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Immigratie

betekenis & definitie

Vestiging van vreemdelingen. De beoordeeling van nut of nadeel is in de eerste plaats een kwestie van qualiteit, zoowel met het oog op de directe invloed, als met het oog op nakomelingschap en vermenging met de eigen bevolking.

Bij de directe invloed is vooral ook de economische waarde der immigranten van belang: behalve geschiktheid tot werken, ook vakkennis, eigen middelen van bestaan, enz. In verband met de qualiteit worden in verschillende landen anthropologische, medische, politieke, sociale, en economische voorwaarden voor toelating gesteld.

Ook staan vaak andere, nieteconomische meestal politieke motieven het ontstaan van een bevolkingsoptimum door I. in de weg. Onbetwist nut heeft I. van voldoende qualiteit daar waar in verband met relatieve onderbevolking (zie: Bevolking) toevoer van arbeidskrachten van buitenaf noodzakelijk is om de productiekrachten van het land te helpen ontwikkelen.

Ook afgescheiden hiervan hebben in de loop der geschiedenis in vele landen politieke of religieuze uitgewekenen uit andere landen een belangrijke bijdrage tot de economische ontwikkeling geleverd, door invoer van nieuwe techniek en nieuwe energie.Daar in het algemeen de mensch in staat is met de op een bepaalde trap van technische en economische ontwikkeling gegeven hulpmiddelen meer voort te brengen dan het minimum, dat noodzakelijk is om zich op het gegeven peil te handhaven, kan men zeggen dat tegen vestiging van vreemdelingen, voldoende qualiteit verondersteld, geen bezwaar bestaat zoolang het bevolkingsoptimum nog niet is bereikt of, mede door de I., voor verschuiving vatbaar is. In dit verband wordt I. dan ook in vele gevallen gunstig beoordeeld van de zijde van de werkgevers, die hierin verruiming van het aanbod op de arbeidsmarkt zien. Om de zelfde redenen is hiertegen vaak verzet gekomen van de zijde der arbeiders.

Terwijl vooral vóór 1914 in vele dun bevolkte landen I. is ondersteund door vergemakkelijking van de nederzetting, verstrekking van grond op gemakkelijke voorwaarden, vrijstelling van militaire dienst of belasting en door propaganda in het buitenland, heeft de crisis van 1929 en de daarop volgende depressie in vele gevallen tot belemmering van I. door beperkte toelating (contingenteering), arbeidsverbod, verbod van uitoefenen van beroep of bedrijf aanleiding gegeven. Niet zelden ontstond hier een directe tegenstelling tusschen de houding van de overheid tegen I. en haar algemeene bevolkingspolitiek waar deze laatste onverminderd op toeneming van de bevolking gericht bleef.

Geen voldoende rekening houdt deze afwijzing van I. met het feit, dat elke werkende immigrant toch het grootste deel van zijn arbeidsresultaat, via ruil op de binnenlandsche markt waardoor deze wordt verruimd, zelf gebruikt en met een eventueel overschot van productie boven consumptie slechts het algemeene welvaartspeil helpt verhoogen, waarbij in vele gevallen de mogelijkheid bestaat dat immigranten tot ontstaan van nieuwe bedrijven of bedrijfstakken aanleiding geven, en dat elke niet werkende immigrant die door particulieren wordt gesteund, een deel van eventueel latente koopkracht van den ondersteuner actief maakt en daardoor de consumptie verruimt. Slechts ingeval van een absoluut tekort aan kapitaal of levensmiddelen, dus bjj relatieve overbevolking, moet I. in het eerste geval dan nog alleen van niet kapitaalkrachtigen economisch als een objectief gevaar worden beschouwd. Afgescheiden hiervan kan een te groote toevloed van vreemdelingen het gevaar medebrengen voor „Überfremdung”: een ongewenscht hoog cijfer blijvend gevestigde vreemdelingen, al dan niet samengaand met een relatief te groote deelneming en invloed van buitenlandsch kapitaal in het economisch leven. Bij de beoordeeling van dit gevaar spreken meestal zeer subjectieve en veelal ook niet-economische motieven mede, zoo ook bij de vraag in hoeverre dit door assimilatie van de vreemdelingen door gedwongen naturalisatie kan worden verminderd.

Wet.: Wet van 16 Mei 1934 tot regeling van het verrichten van arbeid door vreemdelingen en desbetreffende K.B. (arb. wet S. J. 49). zie: Ook Emigratie.

Lit.: Th. van Lier, Maatregelen tot beperking van den arbeid en de bevoegdheden van vreemdelingen, 1934 + Ook Emigratie.