Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Bevolking

betekenis & definitie

De B. is tegelijkertijd door haar behoeften ← uitgangspunt van de behoeftenbevrediging en draagster van één van haar voornaamste factoren: de zie:arbeid. In beide richtingen werken de omvang en de lichamelijke en geestelijke gesteldheid (actieve of latente mogelijkheden), de bereikte techniek en cultuurhoogte, en de sociale verhoudingen.

De laatste bepalen niet slechts in hoeverre en op welke wijze het geheele volk of slechts bepaalde klassen behoeften kunnen laten gelden en deel hebben aan de productie en de economische ontwikkeling, maar zijn ook vooral in de vorm van bezitsverhoudingen een rem of stimulans voor de verwerkelijking van de natuurlijke mogelijkheden der behoeftenbevrediging.Tusschen de behoeften van een volk en de mogelijkheden tot hun bevrediging bestaat een voortdurende natuurlijke wisselwerking, die naar een zeker evenwicht tendeert, hoewel hier ook snelle wijzigingen mogelijk zijn. In Rusland bijv. is na de revolutie de geheéle B. in korte tijd een andere instelling tot het economisch leven gaan innemen, waardoor latente en door de sociale verhoudingen onderdrukte behoeften en productieve krachten werden losgemaakt en tot gelding gebracht.

Van de natuurlijke verhoudingen der B. is in de eerste plaats de omvang van belang. Een teveel aan B. in verhouding tot de op een gegeven moment aanwezige productiemogelijkheden verschijnt als overbevolking, een te weinig als onderbevolking. Beide begrippen zijn relatief, daar in verband met de stand van de techniek, de sociale verhoudingen en de mogelijkheden tot internationale goederenruil op een gegeven oppervlakte een geheel verschillend aantal menschen zich zijn onderhoud kan verschaffen. Terecht formuleerde Marx in zijn bestrijding van Malthus het bevolkingsoptimum als historische categorie: „elke bepaalde historische productiewijze (heeft) haar eigen bepaalde, historisch geldende bevolkingswetten”, rn.a.w. haar eigen B.-capaciteit en haar eigen remmende of stimuleerende invloed op de groei der B.

Hoewel over-B. veeleer een gevaar schijnt dan onder-B., kan toch ook een relatief te geringe B. een ernstige belemmering vormen voor de ontwikkeling der productiekrachten. Een relatief geringe B. blijft als regel langer staan op de trap van extensieve behoeftenbevrediging, terwijl toeneming van de B. op vele gebieden tot intensieve exploitatie van de natuurlijke mogelijkheden leidt.

Over-B. doet zich gevoelen door een binnen de gegeven bezitsverhoudingen toenemende noodzaak tot inkrimping van de behoeften of verlangzaming van de normale toeneming van de mogelijkheden tot hun bevrediging. Wanneer de B. sneller toeneemt dan de benoodigde middelen van bestaan, doordat als gevolg van natuurlijke, economische of sociale oorzaken uitbreiding van de productie onmogelijk is of uitblijft, zal emigratie ← plaats hebben, zoodra voor het deel van de B., dat deze toenemende spanning tusschen de behoeften en de mogelijkheid tot hun bevrediging het sterkste ondergaat de buitenlandsche arbeidsmarkt of de buitenlandsche mogelijkheden tot uitoefening van beroep of bedrijf een betere kans bieden dan de binnenlandsche. Op deze grondslag heeft voor 1914 landverhuizing uit verschillende landen van Europa naar Amerika en andere overzeesche landen met op dat moment relatief te geringe bevolking plaats gehad. Ontbreekt deze mogelijkheid dan bestaat gevaar dat de spanning zich als spanning binnen de sociale verhoudingen verscherpt en komt het probleem van de overB. in een acuut stadium, waarbij in vele gevallen de kwestie der nationale levensruimte of bestaansruimte op de voorgrond treedt. De natuurlijke oorzaken van een momenteel tekort aan nationale mogelijkheden der behoeftenbevrediging een tekort aan bodem en grondstoffen zijn in de meeste gevallen echter niet absoluut en eerder als economische of sociale oorzaken te beschouwen. Wetenschap en techniek, economische en sociale organisatie oefenen ook hier groote invloed uit en maken dat de natuurlijke grenzen der welvaart zich met de technische, economische en sociale productieverhoudingen wijzigen.

Door toenemende industrialisatie der dichtbevolkte landen van West- en Midden Europa en het ruilen van industrie-producten tegen producten der agrarische gebieden Rusland, Noord-Amerika, Canada, enz. was het mogelijk de capaciteit der behoeftenbevrediging op een tot dusverre ongekende wijze te vergrooten, waarbij de grootste hoeveelheid goederen per hoofd der B. niet wordt verkregen in de vruchtbare dun bevolkte landbouwstaten met extensieve, doch in de dichtbevolkte industrie-landen met intensieve productie. Een toeneming van de B. in Duitschland in de jaren van industriëele ontwikkeling tusschen 1871 en 1910 van 76 tot 120 inwoners per vierkante km was evenzeer mogelijk door de toenemende bestaansvoorwaarden als aanleiding tot hun verdere ontwikkeling. De vraag kan worden gesteld in hoeverre nederzetting van vreemdelingen zie: immigratie in dit verband voor een land gewenscht is. Wanneer de qualiteit der immigranten niet te wenschen overlaat, kan immigratie de nadeelen van onder-B. helpen opheffen of verminderen. Ook waar het bevolkingsoptimum voor verschuiving vatbaar is, kan immigratie door toevoer van geheel nieuwe krachten een belangrijke stimulans voor de ontwikkeling van de productie vormen. In verband met de beteekenis van de B., zoowel wat betreft omvang als samenstelling, is B.-statistiek als grondslag voor de B.-politieke van groot belang. De B.-statistiek geeft, aangevuld door beroepsstatistiek, vermogens- en inkomstenstatistiek een overzicht over de omvang (stand), samenstelling en beweging (huwelijken, geboorte, sterfte, emigratie en immigratie en binnenlandsche verplaatsing) der B. en haar verhouding tot het economisch leven.

Ook de bewegingen oefenen hun invloed op de economie uit en worden op hun beurt wederom door deze beïnvloed. Vroege of late huwelijken, toeneming of vermindering der geboorten beïnvloeden de toekomstige de verhouding tusschen het productieve en improductieve deel der B. beïnvloedt de oogenblikkelijke arbeidskracht. Naast de B.-dichtheid en groepeering in stad en dorp, oefenen binnen het kapitalisme de sociale verhoudingen invloed uit op de standplaats der industrie, welke niet alleen daar ontstaat waar grondstoffen aanwezig zijn, maar ook bij het verwerken van aangevoerde grondstoffen waar goedkoope arbeidskracht beschikbaar is.

De B-pyramide toont de natuurlijke opbouw van de B. op een bepaald moment. Een regelmatige pyramide (Ned.) toont aan dat de geboorten een voldoende grondslag vormen voor de verdere ontwikkeling. Bij vermindering van de geboorten (Frankrijk) versmalt de basis, waardoor de B. op productieve leeftijd weliswaar tijdelijk relatief grooter is, later echter een belangrijke achteruitgang moet vertoonen (pyramide rechts), daar de leeftijdsgroepen onherroepelijk bij opschuiving naar boven door de normale sterfte verminderen en de balken der pyramide dus bij opschuiving naar boven noodzakelijk steeds korter worden. Bovendien wordt dan de niet productieve bevolking boven de productieve leeftijd relatief grooter in verhouding tot de aanwas daaronder, waardoor de B. „veroudert”. De pyramide van Frankrijk toont verder duidelijk da wonden van de oorlog: een deuk bij de mannen om de 40-60 j. in 1937, als gevolg van de vele gesneuvelden 20 jaar eerder, en een sterke vermindering van de geboorten gedurende de oorlogsjaren (in Frankrijk in 1937 bij de ongeveer 20-jarigen). Voor berekening van de toeneming of afneming van de B. wordt tegenwoordig veelal uitgegaan van het netto reproductie cijfer (Statistisch teeken R°): het aantal meisjes geboren per 1000 vrouwen in de vruchtbare leeftijd (15-50 jaar), gecorrigeerd met de sterftekans van de geboorte tot 50 jaar. Het verhoudingscijfer 1 (1000 per 1000) duidt op een stabiele B., een breuk daar boven op toeneming, daaronder op afneming van de B.

R° Nederland 1930-31 1,28 : 1937 1,119 Frankrijk 1928-33 0,905 : 1937 0,87 Duitschland 1931 0,75 ; 1937 0,904 Engeland 1930-32 0,81 ; 1937 0,782 Stat.: int. A.S.

Lit.: P. Mombert, R. Michels, Bevölkerungslehre, G.d.S. II/I; G. Neuhaus, Die berufliche und soziale Gliederung der Bevölkerung im Zeitalter des Kapitalismus, G.d.S. IX/I, VIII; Bevölkerungslehre und Bevölkerungspolitik (theoretisch, hist., stat.) H.d.S.; Bevölkerung, Altersgliederung der Bevölkerung, W.d.V.; Pierson, Leerboek II/III; H.

W. Methorst, G. Eyskens, Bevolkingsstatistiek, W.P.; R. R. Kuczinsky, „The balance of births and deaths I, II. 1928/31 ; idem, The measurement of Population growth, 1935 ; (uitgebreide lit. ook E.S.S. Population).