Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Behoeftenbevrediging

betekenis & definitie

Bij de B.staan principiëel en historisch twee systemen als tegenstelling tegenover elkaar: directe en indirecte B., in de Duitsche terminologie duidelijker onderscheiden als Bedarfsdeckungswirtschaft en Erwerbswirtschaft.

Bij directe B. worden de goederen voortgebracht tot dekking van de bekende behoefte van de gemeenschap (gesloten huishouding) die deze produceert. Productie en consumptie zijn hier niet door ruilverkeer gescheiden. Binnen de gesloten huishouding vindt verdeeling plaats, overschotten worden tegen goederen van buiten de gemeenschap geruild. Bij indirecte B. (warenproductie) is de voortbrenging direct op ruil (verkoop) gericht en kan de behoeftenbevrediging zich eerst via het ruilverkeer voltrekken. Tusschen productie en consumptie schuift zich het circulatieproces met in vele opzichten eigen verschijnselen (zie: Circulatie). De economische handeling is hierbij direct gericht op inkomsten (Erwerb), hetzij uit bezit, hetzij door middel van diensten of in ruil voor voortgebrachte goederen (waren), die voor den producent slechts ruilwaarde, geen gebruikswaarde zijn.

Bij de indirecte B. is daarom afzet der voortgebrachte waren eerste voorwaarde en treedt naast de gebruikswaarde als noodzakelijke voorwaarde tot de ruil, de ruilwaarde als bepalende factor op de voorgrond.

Vraag en aanbod spelen bij de indirecte B. een belangrijke rol als regulator van het geheele economische leven. Elke behoefte dwingt tot voortbrenging of afstand van ruilwaarde, waarmede andere behoeften kunnen worden bevredigd. „Bij hen, die de behoefte voelen, wordt deze prikkel tot een werkzaamheid, die de middelen verschaft om hun vraag geldend te maken. Dit beteekent, dat de noodzaak om de gevoelde behoefte door middel van betaling aan anderen te bevredigen, iedereen dwingt zichzelf door de één of andere verdienste het bezit van betalingsmiddelen te verzekeren. Intensiteit, richting en vorm van de economische handelingen der menschen worden dus door de behoeften geregeld” (E. von Philippovich, Grundriss der politischen Oekonomie, I. par. 11, 18de, 1923). In dit opzicht is dus een primaire evenwichtsfactor aanwezig, die echter slechts via het gecompliceerde en niet systematisch geleide ruilverkeer kan doorwerken, waarbij plaatselijke verstoring van het evenwicht tot uitgebreide of algemeene crises kan leiden.

Het groote vraagstuk van elke planmatige economie ← is in hoeverre het gecompliceerde moderne apparaat, dat zich als uiterst doorgevoerde indirecte B. heeft ontwikkeld, wederom in de richting van een meer directe B., maar dan op een zooveel grootere schaal dan de oorspronkelijke gesloten huishouding, is om te buigen (zooals dit in zekere mate reeds het geval is met de „gerichte” B. door sommige openbare diensten), welke rol het ruilverkeer daarbij zal blijven vervullen en welke regulator zich daarbij in de plaats van het streven naar winst en verdienste, aanbod, koopkrachtige vraag en concurrentie, in hun huidige vorm, zal ontwikkelen. De fascistische economie vertoont vooral ook wat betreft het internationale ruilverkeer een sterke tendens in de richting van een nieuwe, nationale Bedarfsdeckungswirtschaft in de plaats van de kapitalistische individualistische Erwerbswirtschaft.

Lit.: G. von Schmoller, Grundriss der allgemeinen Volkswirtscliaftslehre, 1900; E. Steinitzer, Bedarfsdeckung und Erwerbawirtschaft, G.d.S. IV/I.