Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Arbeidstijd

betekenis & definitie

Met, en naarmate van, de overgang van extensieve naar intensieve arbeid ← treedt het vraagstuk van de A., zoowel vanuit medisch als economisch en sociaal oogpunt meer op de voorgrond. De grens van de A., die bepaald wordt door voor de gezondheid schadelijke werking bij overschrijding, ondergaat bovendien een wijziging met toeneming van het sociale en economische verantwoordelijkheidsbesef: erkenning van de waarde van den arbeider als mensch en erkenning van de waarde van de arbeidskracht als grondslag van de nationale welvaart.

Met de in dit verband tot stand gekomen sociale maatregelen krijgen naast het directe ook het indirecte gevaar van een te lange A. en de algemeene cultureele nadeelen meer beteekenis, waardoor behalve beperking op zuiver medische gronden, waarvan de noodzaak voor verschillende soorten arbeid zeer verschillend is, een algemeene beperking als wenschlijk verschijnt. Daarnaast wordt bij toenemende intensiteit van de arbeid het optimum <r waarboven de prestatie absoluut of relatief afneemt van meer belang, en komt, mede als gevolg van de toenemende economische en politieke macht van de arbeidersklasse, de vraag op, in hoeverre de verhoogde productiviteit van de arbeid (zie: Rationalisatie) aan de arbeiders in de vorm van een verkorte A. moet toekomen.

Deze laatste vraag heeft in verband met de groote blijvende werkloosheid bovendien belangrijk aan beteekenis gewonnen. Hierbij mag de relatie tusschen A. en arbeidsloon niet uit het oog worden verloren, daar een grooter aandeel van de arbeiders in het arbeidsproduct zoowel absoluut door loonsverhooging bij gelijke A. als relatief door verkorte A. bij gelijk inkomen mogelijk is.

De in de crisis toegepaste beperking van het aantal arbeidsuren of -dagen zonder compenseerende verhooging van het uurloon of dagloon („Kurzarbeit”) heeft natuurlijk een tegenovergestelde werking.In vele gevallen is gebleken, dat een verkorting van de A., vooral waar de machine niet het tempo dwingend bepaalt, door verhoogde prestatie wordt gecompenseerd. Een duidelijke relatie tusschen A. en arbeidsongevallen wijst eveneens op de toenemende vermoeidheid tegen het einde van de A.

Een tegenspraak tusschen de mogelijkheid tot verkorting van de A. door toenemende mechanisatie en de wensch het vaste kapitaal in verband met de rentabiliteit zoo veel mogelijk uren per etmaal te benutten, ontstaat vooral daar waar werken met meerdere ploegen niet mogelijk of wenschelijk is. Nadat reeds voor vrouwen en kinderen en in enkele uitzonderingsgevallen ook voor volwassen mannen wettelijke grenzen voor de A. waren vastgesteld, werd in 1918-19, mede onder invloed van de revolutie in een deel van Europa, in de meeste landen de jarenlange strijd van de arbeiders voor de 8urendag bekroond met invoering van een wettelijke maximum arbeidstijd van 45-48 uur per week. In Ned. werd onder de druk der gebeurtenissen in Nov. 1919 voor fabrieken en werkplaatsen, enz. een wettelijke A. van 8 uur per dag en 45 uur per week ingevoerd, welke later tot 8W48 uur werd verlengd. Buiten fabrieken en werkplaatsen geldt in het algemeen een wettelijke A. van 10/55 uur. De in 1919 op de Int. Arbeidsconferentie (zie:Int.

Arb. Bureau) te Washington aangenomen conventie betreffende een wettelijke maximum A. van 8/48 uur heeft nog steeds geen algemeene toepassing gevonden. Onvoorwaardelijke ratificatie geschiedde tot 1932 slechts door België, Bulgarije, Chili, Spanje, Griekenland, Britsch Indië, Lithauen, Luxemburg, Portugal, Roemenië, Tsjecho-Slowakije; voorwaardelijk door Frankrijk, Italië, Letland en Oostenrijk.

In verband met de werkloosheid na 1930, welke in de meeste landen een blijvend karakter aannam, is van de zijde der arbeiders het vraagstuk van de 40-urenweek internationaal op de voorgrond geplaatst. Invoering in Frankrijk onder het bewind van het „Volksfront” heeft van het begin af krachtig verzet van de zijde der werkgevers ontmoet en is, hoewel bleek dat een ruimere beschikking over vrije tijd door de arbeiders ook nieuwe behoefte en vraag (op cultureel gebied, transport op weekends, enz.) schept, door een volgende regeering door uitzonderingen op groote schaal voor een groot deel ongedaan gemaakt. Tot standkoming van een ontwerp conventie betreffende een internationale 40-urenweek zonder achteruitgang van de levensstandaard, door de Int. Arbeidsconferentie voorgesteld als middel „ter bestrijding van de werkloosheid en opdat de arbeiders daardoor ook hun aandeel zouden krijgen in de weldaden van de technische vooruitgang in de vorm van meer vrije tijd”, is eveneens op het verzet van de zijde der werkgevers af gestuit.

Wet. Arbeidswet 1919 en Werktijdenbesluiten ; Stuwadoorswet 1914; Steenhouwerswet 1911; Caissonwet 1919.

Stat.: int. A.S.T.; A.S.; S.E.M.

Lit.: Emst Abbe, Die volkswirtschaftliche Bedeutung der Verkürzung des industriellen Arbeitstages, 1901 (Gesammelte Abhandlungen III, 1906) ; H. Herkner, Arbeitszeit, H.d.S.; Joumée de huit heures ou la semaine de quarante huit heures (Rapport C.I.T.) 1919 ; Projet de Convention et recommandations adoptés par la C.I.T. 1919; Durée du travail et chomage I (Rapport C.I.T.) 1933; Réduction de la durée du travail (Questionnaires et rapports C.I.T.) 1934-’38; Généralisation de Ia réduction de la durée du travail 1-4 (Rapport et questionnaire C.LT.) 1938, 1939. Ook: zie: Rationalisatie.