De brieven aan Timotheüs werden besproken in het artikel Pastoraalbrieven. Hier behoeft daarom alleen over Timotheüs’ persoon en arbeid gehandeld te worden.
Timotheüs heeft den apostel Paulus trouw gediend jaren aaneen, van het begin van diens tweede zendingsreis tot het einde zijns levens, d.i. van pl.m. 49—64 n. Chr., ook al is hij niet steeds bij hem geweest.
Hij was afkomstig van Derbe of Lystra (Hand. 16 : 12; 20 : 4). Zijn moeder was een Jodin, Eunice genaamd, en zijn grootmoeder Lois, van wier ongeveinsd geloof de apostel getuigenis aflegt (2 Tim. 1 : 5).
Zijn vader was een Griek (Hand. 16 : 1, 3), misschien reeds gestorven, toen Paulus Timotheüs medenam. Althans hooren we van dezen niets.
Toen de apostel met Silas op zijn tweede zendingsreis over Derbe en Lystra naar het Westen reisde, was Timotheüs reeds een Christen, en had ook zijn moeder den Heere Christus geloovig aangenomen: hem werd door de broederen in Lystra en Iconium een goed getuigenis gegeven (Hand. 16 : 2). Wellicht zijn hij en zijn moeder en zijn grootmoeder tot het geloof in den Heere gebracht den eersten keer dat Paulus met Barnabas te Lystra en Derbe heeft gearbeid (Hand. 14 : 6—21).
De apostel noemt hem zijn zoon (1 Cor. 4 : 17; 1 Tim. 1:2e.a.), hoewel dat ook enkel om gezindheid, dienstvaardigheid e.d.g. kon zijn. Hij besloot Timotheüs mede te nemen (Hand. 16 : 3), in verband blijkbaar met het goede getuigenis, van hem gegeven (Hand. 16:2), en de profetieën, te zijnen aanzien uitgesproken (1 Tim. 1 : 18), en de goede belijdenis, door hem afgelegd (1 Tim. 6 : 12), en de oplegging der handen door de gezamenlijke ouderlingen (1 Tim. 4 : 14).
Timotheüs heeft de in hem gestelde verwachtingen niet beschaamd.
Omdat hij een Jood was van moeders kant, heeft Paulus hem, daar hij onbesneden gebleven was, besneden (Hand. 16 : 3), wat niet in strijd was met zijn standvastig weigeren van Titus’ besnijdenis te Jeruzalem (Gal. 2:1,3; vgl. 5: 2—3), omdat het toen een vollen heiden van geboorte gold.
Timotheüs was niet sterk, maar had een zwak gestel (1 Tim. 5 : 23). Ook was hij blijkbaar wat bedeesd van inborst (2 Tim. 1 : 7), weinig genegen, zich te doen gelden, ook wanneer dit noodzakelijk was (2 Tim. 2 : 11—14), die daarom gevaar kon loopen, zich door drieste dwaalleeraars en schuldig handelenden te laten bevreesd maken en achteruit dringen, tot verstoring van de gemeente, en verhindering van den goeden loop des Evangelies (1 Tim. 6: 20), en die daarom wel opgewekt moest worden, en aangespoord tot standvastigheid en moed en kloek optreden en spreken (1 Tim. 1:3,18—19; 4 : 6-7, 11—16; 5 : 21—22; 6 : 3, 11-14, 20; 2 Tim. 1 : 8, 14; 2 : 1, 3, 23; 4 : 1—2).
Hij is opgevoed in de kennis der Heilige Schrift, die hij van jongsaf geleerd heeft (2 Tim, 3 : 15), en waardoor hij bekwaam was, in het Evangelie te dienen. Gelijk zoowel de Handelingen der Apostelen, als de brieven van den apostel Paulus, kunnen leeren, heeft Timotheüs maar niet alleen persoonlijke diensten aan den apostel moeten bewijzen, maar heeft hij op allerlei wijze mede gearbeid in de prediking des Evangelies, en tot den welstand en opbouw der gemeenten in het geloof.Hij ging, na door Paulus besneden te zijn, met dezen en Silas mede door Klein-Azië, naar Troas (Hand. 16 : 6—8), waar Lucas zich bij hen schijnt aangesloten te hebben (Hand. 16:9—10), en kwam vervolgens ook over Neapolis te Filippi (Hand. 16 : 11—12). Daar heeft hij den arbeid en de ervaringen van Paulus en Silas medegemaakt, behalve dat hij niet gegrepen, gegeeseld, en in de gevangenis geworpen werd (Hand. 16 : 19, 25, 29). Daarop reisde Timotheüs met Paulus en Silas mede over Amfipolis en Apollonia naar Thessalonica (Hand. 17 : 1), maar schijnt Lucas te Filippi gebleven te zijn. Ook daar is hij deelgenoot van de werkzaamheid en de gevaren van Paulus en Silas geweest (Hand. 17:2—9). Hoewel nu in Hand. 17 : 10 zijn naam niet genoemd wordt, zal hij daarna toch ook wel mede naar Berea gegaan zijn; althans was hij daar, toen Paulus vandaar weggeleid werd (Hand. 17:14). Gaat Paulus dan naar Athene, Silas en Timotheüs blijven achter te Berea (Hand. 17:14—15), doch ontvangen het bevel van Paulus, door degenen, die hem begeleid hadden, om zoo spoedig mogelijk tot hem te komen.
Dit schijnt ook te Athene geschied te zijn (1 Thess. 3:1—2). Maar daarop heeft de apostel, schijnt het, Timotheüs (en Silas) teruggezonden naar Macedonië, en Timotheüs bepaald naar Thessalonica (1 Thess. 3 : 2). Later voegen Silas en Timotheüs zich te Corinthe weer bij Paulus (Hand. 18:5; 1 Thess. 3 : 6), en nemen zij met hem deel aan de stichting der gemeente aldaar (2 Cor. 1 : 19). Al dien tijd is dus ook hij bij den apostel geweest (vgl. ook 1 Thess. 1:1 en 2 Thess. 1:1. Want deze brieven heeft de apostel destijds te Corinthe geschreven). En gaat deze van Corinthe weg (Hand. 18 : 18), dan wordt wel niet over Timotheüs gesproken, maar heeft hij waarschijnlijk de reis met hem gemaakt over Efeze en Caesarea naar Jeruzalem en Antiochië (Hand. 18 : 19—22), en vervolgens weer over Derbe, Lystra enz. door Klein-Azië naar Efeze (Hand. 18 : 23; 19 : 1).
Want arbeidt de apostel daar (Hand. 19 : 1—20), en denkt hij er eindelijk over, weer verder te gaan, dan zendt hij Timotheüs en Erastus vooruit naar Macedonië (Hand. 19: 22) en Corinthe (1 Cor. 4 : 17; 16 : 10). Vermoedelijk is Timotheüs al dien tijd bij den apostel geweest, te Corinthe, op de reis naar Antiochië, en op die naar Efeze, en den meesten tijd, dien Paulus daar arbeidde. Schrijft deze zijn „tweeden” brief aan de Corinthiërs, dan is Timotheüs weer bij hem (2 Cor. 1 : 1), te Filippi (2 Cor. 2:13). Hij was in zijn zending naar Corinthe, schijnt het, niet geslaagd. Althans had de apostel daarna Titus gezonden, wiens terugkomst hij reeds te Troas, en daarna te Filippi, met spanning verwachtte (2 Cor. 2 : 12—13; 7 : 5-7, 13—16). Timotheüs zal daarna mede gegaan zijn naar Corinthe.
Want wanneer de apostel dan van deze stad terugkeert door Macedonië, wordt ook Timotheüs onder zijn reisgezellen genoemd (Hand. 20 : 4; vgl. ook Rom. 16 : 21. Dezen brief heeft de apostel toen van Corinthe naar Rome geschreven.). Daarna wordt Timotheüs in de Handelingen der Apostelen niet meergenoemd. Maar uit de brieven van den apostel Paulus kunnen we weten, dat Timotheüs later bij hem was (denkelijk) te Rome, toen hij daar gevangen zat. Want zijn brieven aan de gemeente te Colosse (1 : 1), aan Filemon (1), aan de Filippenzen (1 : 1), schrijft hij mede in naam van Timotheüs. En in Filipp. 2 : 19—23 schrijft hij, dat hij weldra Timotheüs naar hen hoopt te zenden.
Deze was dus toen bij hem. Waarschijnlijk is dus Timotheüs met den apostel gereisd naar Jeruzalem, is hij te Caesarea bij hem gebleven, toen hij daar gevangen zat, en is hij vervolgens mede naar Rome gereisd, om ook daar den apostel te dienen.
Uit die gevangenschap schijnt Paulus weer los gekomen te zijn, en daarna nog ook de brieven aan Timotheüs en Titus geschreven te hebben. Is dit juist, dan blijkt hij toen ook nog weer in het Oosten gereisd te hebben (1 Tim. 1:3; Tit. 1:5; 3 : 12; 2 Tim. 4 : 13). Timotheüs was toen bij hem, en werkte met hem mee. Doch dezen had hij achtergelaten te (öf heengezonden naar) Efeze, om daar te arbeiden (1 Tim. 1 : 3). Wordt de apostel dan opnieuw gevangen genomen, en ziet hij den dood weldra tegemoet, dan schrijft hij zijn tweeden brief aan Timotheüs, en beveelt hij hem, spoedig tot hem te komen (2 Tim. 4 : 9), en ook Marcus mede te brengen (2 Tim. 4 : 11), en ook den mantel en de perkamenten, te Troas achtergelaten (2 Tim. 4 : 13).
Timotheüs zal dit wel gedaan hebben, en getuige geweest zijn van den dood van den apostel door beulshanden.
We zien aldus, dat Timotheüs met den apostel gearbeid heeft te Filippi, Thessalonica, Berea, Corinthe, Efeze; en dat hij door hem met belangrijke zendingen belast is naar Corinthe (1 Cor. 4 : 17; 16 : 10; Hand. 19 : 22), naar Filippi (Filipp. 2 :19—23), naar Efeze (1 Tim. 1:3), en in het begin reeds naar Thessalonica (1 Thess. 3 : 1, 6). En nadert des apostels dood, dan moet Timotheüs bij hem zijn (2 Tim. 4 : 9), die hem nimmer heeft verlaten, ook niet toen hij gevangen zat (Filipp. 1 : 1; 2 : 19; Col. 1:1; Filem. 1:1). Hij lag den apostel het naast aan het hart, van al zijn medewerkers, en was het meest gezind, zooals hij (Filipp. 2 : 20).
Daarna hooren we nog van Timotheüs, dat hij gevangen heeft gezeten, maar weer losgelaten was (Hebr. 13 : 23).
De traditie zegt, dat hij episcopus te Efeze geweest is tot zijn dood bij een volksoproer. Maar het is de vraag, of dit meer is dan legende.