Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Einde

betekenis & definitie

I. Van ruimte, de uiterste grens der wereld (Deut. 8 : 49; 1 Sam. 2 : 8; Ps. 2 : 8; 19 :5;22 : 28;48 : 11 ; 72: 8; 98 : 3; Spr.30 :4;Jes. 26 :15; 41 : 9 enz.), der aarde (Job 28 : 24; Ps. 135 : 7; Jes. 5 : 26; 24 : 16; 40 : 28; Matth. 12 : 42; Hand. 1 : 8 enz.), der zee (Job 36 : 30), van een stroom van den Nijl, waarschijnlijk zijn bronnen (Jes. 7 : 18), des hemels, naar de beschouwing van een op aarde rustend hemelgewelf (Deut. 4 : 33; 30 : 4; Ps. 19 :7;Matth. 24 : 31), van een land (Deut.33 :17;Hand.: 10); aan alle einden, van alle einden, d. i. aan of van de uiterste plaatsen van een land (Marc. 1:45; Luc. 9:6; Hand. 19:30) van een stad (1 Sam. 9 : 27), van een berg (Exod. 19 : 12), van een akker, de grenzen (wat daarop groeit, moet men in den oogst voor de armen laten staan, Lev. 19 : 9), van een tapijt of zoom (Exod. 26 : 10), van de keten (Exod.28 : 14), waarmede de borstlap van den hoogepriester aan de invatsels der edelgesteenten op den schouder hing.

II. Van den tijd, des jaars (Deut. 11 : 12), voornamelijk van het leven (Num. 23 : 10; Deut. 2 : 15 v.v.; Job 10 : 20; 27 : 5; Ps.39 : 5; Hebr. 7 : 3 enz.). Op de laatste plaats heet het van Melchizedek, dat hij geen einde des levens heeft, d. i. in de Heilige Schrift staat van zijn uitgang uit het leven, van zijn dood niets geschreven; de geheimnisvolle wijze, waarop de Heilige Schrift van dezen priester-koning spreekt, maakt hem tot een nog geschikter voorbeeld, dan het Levietische priesterdom, van een hooger, eeuwig priesterdom, daar zijn priesterdom als een zoodanig verschijnt, dat niet aan de bepalingen en grenzen van het tijdelijke, aardsche priesterdom gebonden is.

Verder staat einde dikwijls van het ophouden van het ongeluk (Job 6:11; Jes. 40 : 2; 60 : 20; Jer. 29 : 11 ; Ps. 57 : 3) of van het geluk, voor verderf, ondergang (Gen. 6 : 13; Job 15 : 32; Jes. 13 : 11; 29 : 19 v.v.; Ezech. 7 : 6; Ps. 73 : 19 enz.), in ’t algemeen het ophouden van een zaak (Ps. 119 : 96; Pred. 7 : 9), van een werkzaamheid, of een toestand (Ps. 7 : 10; Pred. 12 : 12; Jes. 10 : 25; Hebr. 6:16; 8:13 enz.). Van het einde der voorchristelijke wereldperiode, van welker standpunt gerekend de tijd van de eerste tot de tweede toekomst van Christus, de laatste heet (Hebr. 9 : 26) van het einde der tegenwoordige wereldperiode (Dan. 12 : 13; Matth. 10 : 22; 13 : 40; 24 : 3; 28 : 20; 1 Cor. 10:11; 15:24; 1 Petr. 4 : 7).

lIl. Zooveel als volkomen vervulling (Luc. 22 : 37): wat van Mij geschreven staat, is nu in vervulling gegaan, vervuld; want hetgeen in de vervulling begrepen is, de geheele weg van den aanvang zijns lijdens tot aan zijn opname in de heerlijkheid, vat de Heiland in één blik te zamen (vgl. Joh. 13 : 31). Lucas 13 : 32 zegt Jezus: ten derden dage zal ik een einde nemen, woordelijk: ik zal voieinden, namelijk mijn werken, d.i. de tijd van mijn werkzaamheid is afgemeten, geen aardsche macht kan hem verkorten. Christus (Rom. 10 : 4) is het einde der wet, deels in zooverre Hij haar vervuld heeft (Matth. 5 : 17), deels in zooverre zij daartoe strekt, om op zijn komst voor te bereiden, naar Hem heen te leiden (Gal. 3:24), en nadat Hij gekomen is, haar bestemming vervuld heeft en als voorbereidende huishouding Gods nu kan ophouden en ook moet voor hen, die in Christus zijn (vgl. 1 Tim. 1 : 9). Hij noemt zich zelven het einde (Openb. 1:8), daar gelijk de wet, zoo ook alles op Hem heenwijst en Hij alles tot voleinding, tot het heerlijke doel voert.