Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Synode

betekenis & definitie

(Grieksch synodos, Latijn concilium) is een kerkelijke vergadering.

Het eerste spoor der synoden vinden wij reeds in het Nieuwe Testament, in het zoogenaamde Apostelconvent (Hand. 15). Paulus en Barnabas waren daar in kwaliteit van afgevaardigden der gemeente te Antiochië aanwezig (Hand. 15 : 2); en de Apostelen te Jeruzalem vergaderden met de ouderlingen tezamen (Hand. 15 : 6). Het was een vergadering van twee kerken, die door haar afgevaardigden en vertegenwoordigers met elkander over het vraagstuk der besnijdenis handelden. In de 2e eeuw vinden wij de synode in Azië in den vorm van gemeentevergaderingen, waar de afgevaardigden van naburige gemeenten genoodigd werden om bij de benoeming of afzetting van een bisschop, bij excommunicatie en bij de behandeling van de Montanistische kwestie en van den strijd over de viering van het Paaschfeest te helpen. Zoo was er in 195 ook een vergadering van meerdere gemeenten in Gallië, waarover Irenaeus bisschop was. Deze eerste synoden in de 2e en 3e eeuw waren dus geen vergaderingen van bisschoppen alleen, maar ook van presbyters, diakenen en gemeenteleden. Zij waren gemeentevergaderingen met afgevaardigden van naburige gemeenten, ontstaan uit het besef van eenheid der plaatselijke kerken en uit de behoefte om elkaar in moeilijkheden bij te staan.

Maar toen in de 3e en 4e eeuw het monistisch episcopaat tot heerschappij kwam, veranderden de synoden van karakter. In plaats van gemeentevergaderingen werden zij nu bisschopssynoden. Terwijl op de synoden van Rome (254), van Antiochië (264 en 269) en van Elvira (305), behalve de bisschoppen ook presbyters, diakenen en gemeenteleden aanwezig waren, waren de tweede synode van Alexandrië en een paarjaar later de synode te Iconium (235) reeds bisschopssynoden. Het concilie van Nicea (325), waar diakenen nog aan de discussie deelnamen, sprak dan ook uit, dat alleen bisschoppen de handelende leden der synode moeten zijn. Al bleef de keuze der bisschoppen nog lang bij het volk, sinds de 4e eeuw werd de gemeente al meer van de synoden uitgesloten en was de beslissing bij de bisschoppen alleen.

Eenmaal op dit hiërarchisch standpunt overgegaan, ontwikkelden zich uit de bisschopssynoden de provinciale synoden. De metropolen of provinciale hoofdsteden waren de aangewezen plaatsen voor de provinciale synoden. De metropolieten of bisschoppen van deze provinciesteden waren eerst bij wijze van voorrecht, later rechtens voorzitters der provinciale synoden. Zoo werd de metropoliet of stadsbisschop het hoofd van den chorepiscopos of landsbisschop, b.v. de bisschop van Rome werd het hoofd van de bisschoppen in Italië; Alexandrië was langen tijd de aanzienlijkste gemeente in Egypte, Lybië en Pentapolis; Carthago in West-Afrika; Lyon in Gallië; evenzoo was het in het Grieksche Oosten met Jeruzalem, Antiochië, Corinthe, enz. Het concilie van Nicea (325) bepaalde, dat de provinciale synoden tweemaal ’s jaars, n.l. in het voor- en in het najaar moesten samenkomen onder leiding van den metropoliet, terwijl de bisschoppen alleen stemrecht hadden, tenzij een bisschop wegens verhindering door een presbyter of diaken vervangen werd.

Nog tijdens de ontwikkeling der provinciale synoden ontstond er nog een nieuwe vorm van synoden uit het geheele rijk n.l. de oecumenische synoden, samen 22 in aantal. De eerste 8 werden alle door den keizer samengeroepen n.l. te Nicea (325); Constantinopel (381); Efeze (431); Chalcedon (451); Constantinopel (553); Constantinopel (680); Nicea (787); Constantinopel (869). Op de volgende werd de invloed van den paus steeds grooter. Het 16e, 17e en 18e concilie, n.l. te Pisa (1407); Constanz (1414—1418); Bazel (1431—1443), de zoogenaamde reformatorische concilies, trachtten den invloed van den paus te breken en de concilies boven den paus te verheffen. Maar het hiërarchische beginsel werkte door. Het 21e was het tegen-reformatorisch concilie te Trente (1545—1563). Op het 22e n.l. het Vaticaansch concilie (1869—1870) werd de onfeilbaarheid van den paus uitgesproken en de besluiten der concilies aan de goedkeuring van den paus onderworpen.

De reformatie in de 16e eeuw brak met de Roomsche beschouwing over de synoden. Luther bestreed reeds de gelijkstelling van de besluiten der concilies met Gods Woord. Toch zijn de drie synoden, die zich in de Luthersche kerken ontwikkelden n.l. de Kreissynode, die jaarlijks samenkomt; de provinciale synode, die elke drie jaar vergadert; en de generale, algemeene of landssynode, die in Pruisen alle zes jaar wordt samengeroepen, geen zuivere vergaderingen van de kerken, maar veelmeer regeeringsorganen. Zuiverder kwam het synodale kerkregiment onder invloed van Calvijn in de Gereformeerde kerken tot ontwikkeling. In Genève kon hij het niet ten volle invoeren. Zijn Ordonnances Ecclesiastiques of Kerkenordening was van plaatselijk karakter, alleen voor de kerk van Genève.

Maar in de Fransche kerken werd zijn idee aanstonds toegepast. Reeds in 1559 werd te Parijs de eerste synode gehouden. In navolging van Frankrijk vinden wij ze bij de Waalsche en Vlaamsche kruiskerken in verschillende plaatsen in de Zuidelijke Nederlanden o.a. te Teurs, Tournay, Armentiers en vooral te Antwerpen, van 1563—1566; en later in de Noordelijke Nederlanden: de eerste twee samenkomsten wegens de vervolging buiten de grenzen n.l. het convent te Wezel (1568) en de synode te Emden (1571), maar toen de vervolging ophield in eigen land, n.l. te Dordrecht (1574 en 1578); te Middelburg (1581); te’sGravenhage (1586); en te Dordrecht (1618—1619). In navolging van de Fransche en Nederlandsche kerken is het synodaal verband ook in Schotland, Engeland, Polen, Bohemen, Hongarije en Duitschland door de Gereformeerde kerken ingevoerd.

De Gereformeerde beschouwing staat tusschen de Roomsche eener- en de Independentische beschouwing anderzijds in. Nadat ze eerst tegenover het hiërarchisch en onfeilbaar karakter der synoden bij Rome het ministerieel en feilbaar karakter had vastgesteld, heeft zij anderzijds tegenover de Independenten, die de Goddelijke instelling, de noodzakelijkheid en het bindend gezag bestreden en ze slechts als conferenties met adviseerend karakter beschouwden, met kracht op grond van Hand. 15 het jus divinum positivum (Voetius), het positief Goddelijk recht der synoden, haar noodzakelijkheid en het bindend karakter harer besluiten gehandhaafd. (Zie o.a. Dr H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht I, blzz. 22 v.v.; 136 v.v.