Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Nimbus

betekenis & definitie

Hieronder verstaat men een ring of ronde schijf om het hoofd van een persoonsvoorstelling. Hij is een teeken van waardigheid, dat bij de meeste beschaafde oude volken in zwang was, en dat ook bij de Christenen veelvuldige toepassing heeft gevonden.

De heidenen brachten reeds een soort stralenkrans aan om het hoofd van de afbeeldingen hunner góden, helden en koningen. Bij de Christenen werd de nimbus sinds het midden van de IVe eeuw gebruikt als attribuut van Christus; een eeuw later werd hij toegepast bij de figuren van apostelen en heiligen niet alleen, maar ook bij de beelden van Christelijke keizers.

Ja zelfs vindt men op een miniatuur van de Xe eeuw den duivel er mede getooid.De Christenen, bij wie de nimbus ook wel glorie genoemd werd, gebruikten nimben van verschillende kleuren — geel, groen, zilver en goud — naar gelang van den rang van den voorgestelden heilige. Bij bijzondere heiligen, „uitverkorenen des hemels”, waren de nimben van goud, terwijl die van de Christus-figuur bovendien voorzien werd van een monogram of van de letters A en Q, maar meestal van een Grieksch kruis. Zulk een attribuut, dat den naam van kruisnimbus draagt, diende tot kenschetsing van de Godheid des Zaligmakers. Het werd ook wel vervangen door een gouden stralenkrans.

Waren de nimben gewoonlijk rond van vorm, zoo vindt men ook enkele voorbeelden van drieën vierhoekige nimben. Eerstgenoemde, in den vorm van een gelijkzijdigen driehoek, symboliseerde de Drieëenheid en werd toegepast bij het beeld van den Vader. Een vierkanten nimbus begon men onder Paus Gregorius den Grooten (✝ 604) te geven aan afbeeldingen van nog levende prelaten of heiligen. Bekend is de afbeelding van Paus Gregorius IV (✝ 843) met een vierkanten nimbus.

Een bijzonder soort of een uitbreiding van den nimbus bestaat in een amandelvormige lichtschijf of mandorla, die de geheele figuur van den Christus omstraalt. Merkwaardig in dit verband is hetgeen we lezen in Ezechiël 1 : 28 en Openb. 4 : 3, waar telkens sprake is van Eén, die op den troon zat, omgeven door een glanzenden ring in de gedaante van een regenboog, iets, dat wel aan een mandorla doet denken.

< >