Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Moab

betekenis & definitie

De mïsjor of hoogvlakte van Moab is een kalksteenplateau, dat van het Oosten naar het Westen langzaam golvend rijst om dan met steile helling in het Ghör neer te vallen. Aan de Westzijde vertoont het een slechts hier en daar door een wadi afgebroken lijn van ruwe bergtoppen, waarvan de Noordelijke bekend staan onder den naam „het gebergte Abarïm”, waartoe ook behooren de Pisga-keten uit Num. 21 : 20 en de Nebo, Mozes’ laatste rustplaats (Deut. 34).

Daarachter ligt van Noord naar Zuid een ongeveer 18 K.M. breede strook vruchtbaar land, een opeenvolging van zacht glooiende heuvels, overdekt met grasvelden of uitermate geschikt voor landbouw. Hierbij sluit zich een tweede strook aan van bijna eenzelfde breedte, welk land alleen vruchtbaar is in jaren van grooten regenval.

Een derde strook eindelijk heeft alleen in den winter en in de vroege lente voldoende gras en is dan goed weideland. Hier vinden we de rondtrekkende bedoeïenen, die altijd nieuwe grasvelden opzoeken en gaarne de derde strook land voor zich opeischen, als ze daaraan behoefte hebben.

De eerste strook is het eigenlijke hart van Moab.Aan den oeverrand van den Arnon, Moabs grootste rivier, die tegenover Engedi in de Doode Zee valt, ligt Aroër, de Zuidelijkste stad van het Qverjordaansche (2 Kon. 10 : 33), maar later weer in de handen der Moabieten (Jer. 48 : 19), gelijk ook met Dibon (Jes. 15 : 2), Kirjathdjim (Jer. 48 : 1), Baal-Méön (Ezech. 25 : 9) en Med'ëba (Jes. 15:2) het geval is. Het iets Noordelijker gelegen Machérus is een zeer sterke bergvesting uit den tijd der Hasmoneën, waar Herodes Antipas Johannes den Dooper deed gevangen zetten en onthoofden (Matth. 14 : lOv.v.). Te Kallirrhoë aan den ZerkaMaïn met zijn beroemde warme bronnen (62° C.), in een vruchtbaar dal gelegen, zocht Herodes de Groote genezing voor zijn laatste ziekte.

De grenzen van Moab zijn tamelijk scherp, behalve in het Noorden, waar alleen politieke invloeden een grens kunnen trekken. In het Oosten ligt de Arabische woestijn, waarbij de huidige derb el-haddsj, de weg der Mekka-gangers ongeveer de scheidingslijn aangeeft, want daarachter liggen geen ruïnen meer. In het Zuiden geldt naar Jes. 15 : 7 de Wilgenbeek als grens. Waarschijnlijk is dat de huidige wadi el-Hasi aan de Zuidpunt der Doode Zee. Ten Zuiden daarvan begint „de woestijn van Edom” (2 Kon. 3 : 8). In het Noorden schijnt Moab nooit boven de huidige wadi Nimrïn, ten Noord-Oosten van Jericho, te zijn uitgegaan.

Van de onbetwistbaar Moabietische plaatsen ligt alleen Dibon (nu Diban) ten Noorden van den Arnon. Kir-Moab (Jes. 15:1) of Kir-hères (Jes. 16 : 11; Jer. 48 : 31, 36) of Kir-Harèzeth (2 Kon. 3 : 25) ligt veel Zuidelijker, ter plaatse van het huidige El-Kerak, op den top van een steilen heuvel. Ar Moab (Num. 21 :15, 21; 22 : 36; Jes. 15 : 1) ligt in het dal van den Arnon (vgl. Deut. 2 : 36; Joz. 13 : 9, 16; 2 Sam. 24 : 5).

De „vlakke velden”, juister „de steppe van Moab” ligt ten Westen van Jericho (Num. 22 : 1; 26 : 3 ; 31 : 12 ; 33 : 50; 36 : 13 ; Deut. 34 : 1, 8 ; Joz. 13 : 32).