Afgeleid van darasch (ttni), onderzoeken, verklaren, beteekent vooreerst onderzoek, en verder ook het resultaat van ’t onderzoek: uitlegging. Men vindt het woord veel in de samenstelling Beth Hammidrasch, de naam voor het leerhuis, waar de Joden de godsdienstige literatuur bestudeeren.
Midrasch (meervoud Midraschim) is de naam voor de meer practische, opbouwende uitlegging der Schrift bij de Joden, tegenover die uitlegging, die op het wettische den hoofdnadruk legt. Daarom is de inhoud van de Midrasch meest haggadisch, verhalend, stichtelijk, en slechts bij uitzondering halachisch (wettelijke voorschriften gevend).
Voor de Joodsche gemeente moest de Schrift ook in opbouwenden zin verklaard worden.
Dit geschiedde op tweeërlei wijze. Op Sabbathen, feestdagen en bij bijzondere gelegenheden verzamelde de gemeente zich in de synagoge, en dan hield de leeraar toespraken, waarbij hij 5f in den vorm van een doorloopende Bijbelbespreking, vers voor vers verklarend, een heet Bijbelboek behandelde, óf over bepaalde gedeelten een soort predikatie of voordracht gaf.
Zoo ontstonden de verklarende Midraschim en de Midraschim, die meer in voordracht- of predikstijl gehouden waren.
Voorzoover er nog halachische Midraschim zijn,, zoo bedienen zij zich toch van den haggada-stijl.
Wanneer men begonnen is, de Midraschim op te schrijven, is niet met zekerheid nog aan te geven.
Er is nog geen volledige geschiedenis der Midrasch-literatuur geschreven; daaraan moeten nog vele literair-kritische onderzoekingen voorafgaan.
Met het afsluiten (in de 5e eeuw na Chr.) van den Babylonischen Talmud houdt de eigenlijke productieve midraschische arbeid op.
Dan vangt de tijd van ’t verzamelen van de Midraschim aan, die tot zelfs na het einde van het Qaonaat (1040 na Chr.) voortduurt.
De oudste Midraschim stammen uit den tijd der Tannaïm, de Joodsche leeraars, die de in de Mischna verzamelde stof overleverden aan het nageslacht (tannaj beteekent „overleveraar”).
De inhoud dezer Midraschim is aan Tannaïm te danken, maar de redactie van den tekst is van Amoraïm of Amoreërs (verklaarders), die de periode na de Tannaïm beheerschen.
Die oudste Midraschim zijn:
1. Mechilta (op Exodus);
2. Sifra (op Deuteronomium);
3. Sifre (op Numeri en Deuteronomium).
Deze Midraschim geven niet een doorloopende verklaring dier boeken, maar behandelen sommige gedeelten ervan. Zie voor nadere bijzonderheden de afzonderlijke artikelen over deze boeken.
Tot de oudste Midraschim, die den Bijbeltekst doorloopend uitleggen, behooren:
1. Bereschith Rabba, op Genesis;
2. Ekah Rabbati, op de Klaagliederen van Jeremia.
Homiletische Midraschim (in zooveel mogelijk chronologische orde gegeven) zijn:
1. Pesikta de Raba Kahana (pesikta beteekent afdeeling); deze bevat 32 voordrachten over verschillende Bijbelgedeelten;
2. Wajjikra rabba, op Leviticus;
3. Debarim rabba, op Deuteronomium;
4. Schemoth rabba, op Exodus;
5. Tanchuma of Jelamdenoe, de oudste samenhangende Midrasch over afdeelingen van den Pentateuch;
6. Pesikta Rabbati, de groote Pesikta, veel jonger dan de bovengenoemde Pesikta de Raba Kahana; in deze Pesikta Rabbati vindt men zeer poëtische schilderingen van den Messias.
Verder zijn er nog Midraschim over de Spreuken, ’t Hooglied en de Prediker van Salomo, Ruth, de boeken van Samuël, Jona, de Psalmen en Job, alsook tal van kleinere Midraschim, die zich vastknoopen aan verschillende historische gebeurtenissen.
Onder den naam Midrasch rabba of Rabboth heeft men saamgevoegd de Midraschim over den Pentateuch, en de vijf Megilloth (de vijf rollen, d. z. Hooglied, Ruth, Esther, Prediker en Klaagliederen).
Een groot midraschisch verzamelwerk is de Jalkoet Schimeoni, waarin ter verklaring van de Bijbelsche boeken telkens uittreksels uit de geheele oudere Midrasch- en Talmudliteratuur gegeven worden.
Dit werk werd, in ’t begin der 13e eeuw, volgens Zunz, door Rabbi Schimeon haddarschan geredigeerd.
Voor literatuur, zie: Dr Zunz, Die gottesdienstlichen Vorträge der Juden; Strack, art. Midrasch\n Herzog’s Real-Encyclopaedie, 3e druk, dl XIII, p. 784-798; D. Hoffmann, Zur Einleitung in die halachischen Midraschim, Berlin 1886/87; Jewish Encyclopedia, vol. VIII, p. 548— 580, art. van S. Horvitz, J. Theodor en J.
Z. Lauterbach; E. Schürer, Geschichte des Volkes Israel, 4e druk, Dl. I, p. 138 v.v.; Dr F. Weber, Jüdische Theologie auf Grund des Talmud und verwandten Schriften, 2e druk, Leipzig, 1897, p. XXIV—XXX; G.
Karpeles, Geschichte der Jüdischen Literatur, 2e druk, Berlijn, 1909, dl. I, p. 269 v.v.; August Wünsche, Btbliotheca Robbinica, Eine Sammlung alter Midraschim zum ersten Male ins Deutsche übertragen, Leipzig, 1881/85 en Aus Israels Lehrhallen. Kleine Midraschim zum ersten Male übersetzt, Leipzig, 1907/10 en de in deze genoemde werken verder aangegeven uitgebreide literatuur.