Tweede dochter van Saul, die David ter vrouwe gegeven werd, en hem hielp tegen de aanslagen van haar vader (1 Samuel 19). Zij werd door Saul daarna aan Paltiël gegeven (2 Sam. 25 : 44).
Toen Abner zich met David verzoenen wilde, eischte de laatste als voorwaarde, dat hem zijn vrouw Michal wedergegeven werd, hetgeen, mede door een gezantschap naar Isboseth, tot een voor David rechtmatig maar door Paltiël betreurd einde gebracht werd (2 Sam. 3 : 12—16). Haar trotsche woorden bij de opvoering van de ark, waarin zij over David, die zich met al het volk verblijdde, en huppelde voor de ark, hare verachting uitsprak, werden door David op waardige wijze beantwoord, en kennelijk heeft de Heere blijkens haar onvruchtbaarheid (vermeld in 2 Sam. 6 : 23) haar hoogmoed vernederd.
