Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Saul

betekenis & definitie

is de naam van Israël’s eersten koning, wiens regeeringstijd wij moeten stellen in de eerste helft van de 11e eeuw voor Christus. Hij was een zoon van Kis, een blijkbaar welgesteld man uit den stam van Benjamin (1 Sam. 9:1); en uit 1 Sam. 10 : 26 en 11 : 4 zien wij dat hij woonachtig was in de stad Gibea.

ToenSamuël op Gods bevel zich gereed maakte aan het verlangen van het volk naar een koning gehoor te geven, werd Saul door Gods bizondere leiding op zijn weg gevoerd, doordat hij er op uitgetrokken was om de verloren ezelinnen van zijn vader te zoeken, en na lang vergeefsch zoeken op aanraden van zijn dienaar zich naar den „ziener” begaf om diens hulp in te roepen (l Sam. 9 : 3 v.v.). Op’s Heeren aanwijzing heeft Samuël hem toen tot koning gezalfd (1 Sam. 9 : 15—17; 10 : 1), en deze zalving werd in een volksvergadering te Mizpa door het heilige lot bezegeld (1 Sam. 10 : 17—21).

Hoewel hij zich in een schuilhoek had teruggetrokken, werd hij, nadat zijn schuilplaats door Goddelijke openbaring ontdekt was, aldra tevoorschijn gehaald en als koning gehuldigd (1 Sam. 10 : 22—24). Door zijn rijzige gestalte, waardoor hij boven het geheele volk uitstak, was hij een inderdaad koninklijke figuur (1 Sam. 10 : 23); maar hij gaf ook blijk van een echt-koninklijken geest door de enkele ontevredenen, die hem hunne hulde onthielden, niet te tellen (1 Sam. 10 : 27), en, wat meer zegt, hen later tegen de wraak van het volk in bescherming te nemen, toen hij zich zijn koninklijke waardigheid ten volle waard had getoond (1 Sam. 11 : 12, 13).

De gelegenheid daartoe werd hem geboden door een aanval van den Ammonietischen koning Nahas op de stad Jabes in Gilead. Want toen de noodkreet der benarde inwoners tot zijn woonplaats, waarheen hij zich na zijn huldiging weer begeven had, om er zijn gewonen veldarbeid te verrichten, doorgedrongen was, ontwaakte in hem de bezieling om als redder van het bedreigde deel van Israël op te treden; en hij stelde zich aan de spits van het volk, dat hij ten strijde opriep, om Jabes hulp te bieden.

De Ammonieten die op iets dergelijks niet in het minst verdacht waren, werden volkomen verrast en vernietigend verslagen (1 Sam. 11 : 1—11). Na deze gebeurtenis werd Saul’s verheffing tot koning te Gilgal nog eens plechtig bevestigd (1 Sam. 11:14, 15), en Samuël legde nu zijn ambt als „richter” neer (1 Sam. 12).In den eersten tijd van zijn regeering wachtte Saul de taak om Israël’s positie te stevigen tegenover de Filistijnen. Weliswaar had Samuël hen uit Israël’s gebied weten terug te drijven, maar ze waren er opnieuw in geslaagd zich daar vast te zetten: onderanderen bevond zich een FUistijnsche bezetting te Gibea (1 Sam. 13 : 3). Het eerste krijgsbedrijf bestond in de vermeestering van dezen post door Jonathan, hetgeen voor de Filistijnen aanleiding was om met een ontzaglijk leger op te rukken en hun legerplaats op te slaan bij Michmas (1 Sam. 13 : 5), vanwaar zij in drie richtingen plunderend het land introkken (1 Sam. 13 : 17, 18). De Israëlieten konden daar weinig tegenover stellen. Over wapens beschikten zij zoo goed als niet, daar de Filistijnen er hun maatregelen toe getroffen hadden, dat de Israëlieten geen smeden in hun gebied hadden. Alleen een kleine kern van ongeveer 600 man waagde met Saul en Jonathan den strijd (1 Sam. 13:15; 14:2).

Deze begon met een buitengewoon koenen overval van Jonathan en zijn wapendrager op een Filistijnschen voorpost, waardoor aanstonds schrik en verwarring in de vijandelijke gelederen werd gebracht (1 Sam. 14:4—15). Hiervan maakte Saul met zijn handjevol manschappen gebruik om de Filistijnen te lijf te gaan, die een zware nederlaag leden. Ook de Israëlieten die zich tot hiertoe uit vrees hadden schuilgehouden kwamen nu opzetten en hielpen mede aan de vervolging. Ware Saul niet zoo dwaas geweest het volk onder eede te verplichten om op straffe des doods niets te nuttigen, waardoor de mannen te zeer uitgeput raakten, dan zou de slachting onder de Filistijnen nog veel grooter geweest zijn. Daar zijn zoon Jonathan dat gebod niet gehoord, en het door het eten van wat honig overtreden had, wilde Saul hem doen ter dood brengen, doch het volk wist deze gruwzame gestrengheid te verhinderen (1 Sam. 14 : 20—45). Gedurende dezen veldtocht kwam de eerste eigenmachtigheid van Saul aan den dag: toen hij met Samuël de afspraak had gemaakt dat deze zou komen om vóór den aanvang van den strijd den Heere een offer te brengen, en deze iets over zijn tijd uitbleef, besloot hij uit vrees dat zijn geheele legertje verloopen zou zelf maar het offer te brengen, waarover hij door Samuël, die spoedig daarna verscheen, zeer ernstig bestraft werd, en hem werd aangekondigd dat zijn koningschap niet in zijn geslacht zou bestendigd worden (1 Sam. 13 : 7—14).

In den daarna volgenden tijd, waarin hij nog verder Israël’s positie versterkte tegenover de omwonende volkeren (1 Sam. 14 : 47, 48), opënbaarde zich nog sterker hoe hij zich begon te voelen en daarom niet onvoorwaardelijk aan Gods gebod wilde gehoorzamen. Op Gods bevel door Samuël rukte hij op tegen de Amalekieten om aan deze het Goddelijk oordeel van den „ban” ten uitvoer te leggen; doch in strijd met dat bevel spaarde hij den koning Agag en het beste van den buit. Daarom ontving Samuël de opdracht Saul aan te kondigen dat de Heere hem als koning verworpen had, en een ander in zijn plaats zou stellen (1 Sam. 15). Het wordt vanaf dit oogenblik ook duidelijk hoe God Saul heeft verlaten: de Geest des Heeren wijkt van hem en hij wordt de prooi van een door God gezonden boozen geest, een geest van verschrikking en van vervolgingswaan. De rampzalige koning wordt overvallen door aanvallen van krankzinnigheid (1 Sam. 16 : 14). Om aan deze aanvallen het hoofd te bieden, wordt op raad van zijn dienaren, de toevlucht genomen tot de muziek; en dit wordt de aanleiding tot de komst ten hove van David, den voortreffelijken harpspeler, den door God verkoren en door Samuël gezalfden opvolger van Saul (1 Sam. 16 : 15—23).

Wanneer echter door het dapper optreden van David tegenover den Filistijnschen kampvechter Goliath een nieuwe strijd tusschen Israël en de aloude tegenstanders ten gunste van Israël wordt beslist, en de vrouwen David boven Saul als overwinnaar prijzen, ontbrandt in ’s konings ziel de jaloezie; welhaast vermoedt hij ook zelf in den algemeen beminden jongeling zijn toekomstigen opvolger; en nu zoekt hij rusteloos diens dood (1 Sam. 18 : 6—9). Het grootste deel van de overige hoofdstukken van het eerste boek Samuël wordt door de beschrijving van Saul’s voortdurende vervolging van David ingenomen. Dan komt het ontzettende einde: Saul’s dood in den strijd met de Filistijnen door eigen hand, nadat hij tevoren in de radeloosheid zijner onrust de toevlucht heeft gezocht bij een geestenbezweerster (1 Sam. 28); de slag wordt verloren, de Filistijnen dringen al meer op den koning aan, zijn zonen zijn reeds gevallen, en in wanhoop stort hij zichzelf in zijn zwaard, terwijl de Filistijnen zijn lijk schenden en plunderen, dat echter uit dankbaarheid door de mannen van Jabes aan de Filistijnen wordt ontroofd en op eervolle wijze ter aarde besteld (1 Sam. 31).

Behalve dezen eersten koning van Israël komen in de Heilige Schrift nog de volgende personen voor die denzelfden naam dragen:

I. Een koning van Edom (Gen. 36 : 37, 38; 1 Kron. 1 : 48, 49).

II. Een zoon van Simeon (Gen. 46 : 10; Ex. 6 : 14; Num. 26 : 13; 1 Kron. 4 : 24).

III. Een Leviet, uit de Kohathieten (1 Kron. 6 : 24).

IV. De apostel Paulus, wiens oorspronkelijke naam Saul of Saulus was (Hand. 7: 58; 8 : 1, 3; 9 : 1 v.v.).