Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Maagd

betekenis & definitie

I. In eigenlijken zin, een nog ongehuwd persoon van het vrouwelijk geslacht, die van geen man weet (Exod. 22 : 16; Lev. 21: 3; Deut. 22 : 17; Richt. 11 : 39; 19 : 24; 21 : 12), In dezen zin worden Maria (Luc. 1 : 27, 34).

Rebekka (Gen. 24:16), Thamar (2 Sam. 12:2,18), maagd genoemd.1. De kleeding der maagden bestond naar 2 Sam. 13 : 18, vooral wat de meer aanzienlijken aangaat, in een lang wijd kleed met mouwen, die den geheelen arm tot aan de handen bedekten. Dit kleed werd boven het gewone onderkleed gedragen.
2. Het in het openbaar verschijnen. Gelijk een zedige maagd niet onder de lieden komt (2 Macc. 3 : 19), zoo moet een kuische jongeling naar het voorbeeld van Job een verbond met zijn oogen maken, dat hij niet zal acht geven op een maagd (Job 31:1). In oude tijden hielpen de maagden mede om overwinningsfeesten en bruiloften op te luisteren, door rijendans en gezang (Richt. 11 :34; 1 Sam. 18 : 6; Jer. 31 : 13; Ps. 148 : 12). De maagden moesten onbezongen blijven, wanneer zij geen bruiloftsdag vieren konden met de jongelingen, die in den krijg gedood waren (Ps. 78 : 63). Menigmaal wordt ook bij het afschilderen van algemeene volksdroefheid van de smart der maagden gewag gemaakt (Klaagl. 1 : 4; 2 : 10; 2 Sam. 1 : 24; Nah. 2 : 8). Een maagd die om haren bruidegom treurt, is een beeld der diepste smart (Joel 1 :8).
3. De priesters mochten alleen een maagd tot vrouw nemen (Lev. 21 : 13, vgl. Ezech. 44 : 22).
4. Schending van maagden is (Klaagl. 5 : 11) een der gruwelen die bij verovering van steden of landen door ruwe veroveraars pleegden te geschieden.
5. Maagden worden menigmaal naast de jongelingen genoemd als de kern, waarop de hoop des volks rustte (Deut. 32 : 25; 2 Kron. 26:17; Jes. 23 : 4; Jer. 51 : 22; Klaagl. 1 : 18; Am. 8 : 13). Gelijk het overwonnen Israël van deze hoop beroofd is (Klaagl. 2 : 21), zoo zal zij aan het herstelde Israël (Zach. 9 : 17), met de volheid van den over veld en wijnberg uitgestorten zegen, ook weder in de rijkste mate worden teruggegeven. Aan deze nazaten is ook een rijke mededeeling des geestes beloofd (Joël 3 : 1).
6. Het woord maagd komt ook voor in de beteekenis van dienstmaagd. Zoo o.a. bij Farao’s dochter (Ex. 2 : 5, 8; Pred. 2 en 7: Ik kreeg knechten en maagden).
7. De maagdelijke staat wordt door Paulus (1 Cor. 7:26, 28v.v.) boven het huwelijk gesteld, maar toch slechts in bijzondere omstandigheden.

II. In beeldspraak

1. Een vrije stad, vesting, b.v. Jeruzalem of Zion (2 Kon. 19 : 21; Jes. 37 :22). Het verootmoedigde Egypte (Jer. 46:11), het veroverde Babylon (Jes. 47 : 1), wordt ook spottender wijze maagd genoemd; want zij hebben den maagdom verloren. Het veroverde Zion wordt (Jes. 23 : 12) bij een geschonden maagd vergeleken. Ook de maagd Israël is wegens haren gruwel (Jer. 18 : 13) tot een geschonden maagd geworden (Jer. 14 : 17), vertreden geworden als in een pers (Kiaagl. 1:15; 2 : 13; Amos 5 : 2). De overigen hebben echter de belofte, dat zij weder als maagd in genade zullen worden aangenomen door den Heere (Jer. 31 : 2—4, 21).
2. De gemeente, als in haar eerste liefde en ongekreukte trouw tot Christus, als tot haren bruidegom staande, wordt ook een reine maagd genoemd (2 Cor. 11 : 2; vgl. Hosea 2 : 19).