werd geboren uit een oud geslacht te Rhenen, op 19 Januari 1810. Zijn vader was in die stad een welgesteld bierbrouwer.
Zijn moeder stierf in 1819 en voornamelijk aan de opvoeding van een huishoudster, een godvruchtige dienstbode, heeft Buddingh onder Gods zegen zijn begeerte tot den dienst des Heeren te danken gehad. Hij bezocht verschillende inrichtingen van onderwijs te Vianen, Heusden en Wageningen en in 1828 werd hij als student ingeschreven aan de Utrechtsche Hoogeschool.
Hij was zeer schrander en werd al spoedig onder de beste studenten geteld. In het jaar 1830 sloot hij zich aan bij de Utrechtsche jagercompagnie en hij maakte den tiendaagschen veldtocht mede.
Wel een verschil met Ledeboer, die wel mooie gedichten vervaardigde voor de uittrekkenden, maar die zelve thuis bleef. In 1834 werd hij proponent en in December van hetzelfde jaar werd hij al bevestigd als predikant in Biggekerke, waar hij tot 1836 gearbeid heeft.
Toen bleek, dat hij zich niet langer met de leer der Hervormde kerk, zooals die toen gepredikt werd, kon vereenigen. Hij vroeg zijn ontslag, maar hij werd afgezet.Nu werd hij reizend prediker. Temidden van veel gevaren (want het was destijds gevaarlijk om een andere leer te verkondigen dan die der officieele kerk) arbeidde hij. Toen de Afgescheidenen als een afzonderlijk kerkgenootschap erkend werden, ging Buddingh tot hen over, en hij werd daarna predikant te Groningen. Het stille leven van den dienaar des Woords was niet, wat Buddingh zocht. Hij wilde liever vervolging lijden dan altoos in een rustig leven voortgaan. In 1848 legde hij zijn bediening in de Groninger kerk neder en hij trok met eenige geestverwanten naar Noord-Amerika.
Hij doorreisde een groot deel van de nieuwe wereld, overal predikende en ten laatste vestigde hij zich als landbouwer in den slavenstaat Maryland, niet ver van Baltimore, maar ook daar vond hij geen rust. Hij keerde naar Nederland terug en vestigde zich in zijn geliefkoosd Goes. Daar stichtte hij een vrije gemeente. Hij trok de geheele provincie door en oefende op zijn hoorders een bijna magischen invloed uit. Hij werd o.a. door Capadose beschuldigd, dat hij afweek van de leer der kerk. Men dichtte hem toe, dat hij de leer der Drieëenheid loochende; maar in een brief van zijn hand (deze brief is in ons bezit, hij dagteekent van het jaar 1864) belijdt hij volkomen te gelooven in den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest.
De laatste jaren zijns levens bracht hij te Goes door. Hij had te worstelen met een zwakke gezondheid. Onvermoeid verkondigde hij het Evangelie naar zijn opvatting, ijverde tegen remplaçanten, vaccineeren en assureeren en stichtte Christelijke scholen. Hij kende in zijn woonplaats en elders de ellende naar geest en lichaam in de woningen der armen van aangezicht tot aangezicht, was onvermoeid in het bezoeken van kranken en noodlijdenden en altijd hulpvaardig, waar zijn steun werd gevraagd.
Van een zware ziekte, welke hem in Noord-Brabant overvallen was, eenigszins hersteld, keerde hij in Goes terug. Hij begon weer te arbeiden, maar op 16 November 1870 ontsliep hij, nadat hij op 2 October 1870 nog driemaal het Evangelie verkondigd had.
Buddingh was een buitengewoon man, evenals Ledeboer. Hij was een volksman, die een grooten invloed oefende op zijn hoorders. Als volksprediker was hij welsprekend. Daarbij bezat hij een zeldzame gave des gebeds. De gebedsverhooringen, welke hij ondervond, zijn inderdaad diep-treffend.
Buddingh, onder de Zeeuwen genoemd „vader Buddingh” is nog niet vergeten. Honderden herinneren zich zijn gloedvolle prediking. Hij wist den weg tot het hart zijner hoorders te vinden. Voorzichzelven was hij nauwgezet. Hij was een weldoener der armen en een man, die waarlijk liefhad en daarom ook door velen geliefd werd.