Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Gottfried Menken

betekenis & definitie

1768—1831; 1793—’96 hulpprediker; 1796—1802 predikant in Wetzlar; daarna in Bremen tot 1823, toen hij wegens ernstig lichaamslijden rust moest nemen. Menken was een buitengewoon begaafd homileet; zijn piëtisch getinte prediking trok steeds groote scharen; zijn talrijke bundels Homilien en Predigten werden druk gelezen.

Nog in 1888 werd een Auswahl zijner Homiliën uitgegeven door Prof. Dr E.

C. Achelis.

Menken wilde vóór alles een bijbelsch Christen zijn; steeds dreef hem de begeerte, de Heilige Schrift te doen spreken, en drong hij er op aan, de in Christus vervulde beloften Gods door het geloof aan te nemen, en van den verhoogden Zaligmaker de kracht tot heiliging van hart en leven te begeeren. Hoewel zijn preeken telkens weer Gereformeerde tendenzen hebben, was hij allerminst Gereformeerd.

Hij hield streng vast aan de onfeilbaarheid der Heilige Schrift, maar verwierp de praedestinatie; hij leerde de praeëxistentie van Christus, maar loochende de Drieëenheid, en hield den Heiligen Geest voor een kracht Gods. De groote tegenstelling is voor hem niet zonde en genade, maar ellende en heerlijkheid.

De erfzonde beschouwde hij niet als schuld; van de straffende gerechtigheid Gods wilde hij niet weten; de verzoening van Christus bestaat daarin, niet dat Hij de straf gedragen, maar dat Hij in Zijn lijden de proef doorstaan, zichzelf verloochenende, en de ook Hem aanklevende zwakheid der erfzonde overwonnen heeft. Het geloof is slechts in zooverre een gave Gods, als God ons de gelegenheid biedt, het voorwerp des geloofs te leeren kennen; overigens is het geloof des menschen eigen werk enz.

< >